Ingediend | 19 april 2024 |
---|---|
Beantwoord | 8 mei 2024 (na 19 dagen) |
Indieners | Ines Kostić (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
Beantwoord door | Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
Onderwerpen | bestuur landbouw organisatie en beleid parlement |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2024Z07013.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20232024-1685.html |
Ik heb zo goed als mogelijk meegewerkt aan deze uitzending door middel van een interview en het aanleveren van documenten. Inhoudelijk zijn in de uitzending geen nieuwe feiten aan het licht gekomen.
Ja, uw Kamer heeft een motie aangenomen om tegen de nieuwe Europese goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat te stemmen.
De hernieuwde goedkeuring van werkzame stof glyfosaat is een complex wetenschappelijk-inhoudelijk onderwerp dat uitvoerig is besproken in het kabinet. Hierbij zijn alle mogelijke opties besproken, ook de optie om tegen het voorstel van de Europese Commissie te stemmen.
Ik neem dit onderwerp zeer serieus en heb daarom onder andere met wetenschappers van het RIVM en professor dr. Bloem gesproken. Zij hebben hun zorgen aan mij kenbaar gemaakt. Deze zorgen heb ik vervolgens ook besproken in het kabinet. Over de precieze inhoud van de gesprekken binnen het kabinet kan ik geen uitspraken doen. Met het Nederlandse standpunt om zich te onthouden van stemming wordt uiteindelijk recht gedaan aan enerzijds de positieve wetenschappelijke adviezen van de hiervoor aangewezen instanties als het Ctgb en EFSA, waarbij geen kritische zorgpunten waren geïdentificeerd en anderzijds de zorgen die leven over de mogelijke gevolgen van het gebruik van glyfosaat.
Zie antwoord vraag 4.
Over de precieze inhoud van de gesprekken binnen het kabinet kan ik geen uitspraken doen. De wetenschappelijke adviezen van de hiervoor aangewezen instanties, zoals het Ctgb, wegen uiteraard zeer zwaar bij de standpuntbepaling voor het goedkeuren van werkzame stoffen
De beoordeling van de werkzame stof glyfosaat is een Europese aangelegenheid, waarbij zowel de Assessment Group of Glyphosate (hierna: AGG) (het consortium van vier bevoegde toelatingsautoriteiten, waaronder het Ctgb), EFSA en ECHA zich ten volle hebben ingezet. De beoordeling van het zeer omvangrijke dossier van de werkzame stof glyfosaat is met grote deskundigheid en volledige transparantie uitgevoerd en is voor publieke consultatie voorgelegd in Europa. De AGG en EFSA hebben geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor een causaal verband tussen blootstelling aan glyfosaat en de ziekte van Parkinson. ECHA, verantwoordelijk voor de classificatie, heeft geconcludeerd dat glyfosaat niet kankerverwekkend is. Er zijn geen aanwijzingen dat protocollen zijn geschonden (zie ook het antwoord op vraag 33).
Ik heb uw Kamer bij mijn standpuntbepaling geïnformeerd dat er in bepaalde studies associaties tussen glyfosaat en de ziekte van Parkinson zijn aangetroffen (Kamerstuk 27 858, nr. 636). Dit betekent dat er een verband zou kunnen zijn. Er is echter geen bewijs dat er een causaal verband is tussen glyfosaat en de ziekte van Parkinson. Het RIVM onderschrijft dit. Daarom is het belangrijk dat er snel aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd naar de mogelijke relatie tussen glyfosaat en het ontstaan van de ziekte van Parkinson. Daartoe is opdracht gegeven (zie ook antwoord op vraag 9).
Op basis van alle beschikbare wetenschappelijke informatie wordt geconcludeerd dat een veilig gebruik van glyfosaat mogelijk is. Hierbij zijn alle beschikbare studies en wetenschappelijke informatie over (acute en chronische) neurotoxische en neurodegeneratieve effecten van glyfosaat beoordeeld. Ondanks het feit dat deze effecten uitgebreid zijn beoordeeld, bestaat er nog geen specifiek toetsingskader voor de beoordeling van neurodegeneratieve effecten. Ik heb de Europese Commissie opgeroepen om een dergelijk toetsingskader te ontwikkelen en heb, samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, opdracht gegeven aan het RIVM om specifiek wetenschappelijk onderzoek te starten naar de mogelijke relatie tussen glyfosaat en het ontstaan van de ziekte van Parkinson. Dit onderzoek levert over ongeveer 5 jaar gegevens op, waarmee een causaal verband tussen stof en ziekte aangetoond, dan wel uitgesloten kan worden. Binnen dit project wordt een teststrategie ontwikkeld om de mogelijke relatie tussen gewasbeschermingsmiddelen, waaronder glyfosaat, en de ziekte van Parkinson te onderzoeken. Het Ctgb ondersteunt deze zienswijze.
Ja, hieraan wordt invulling gegeven door werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen te beoordelen op risico’s voor mens, dier en milieu voordat deze op de markt mogen komen en alleen toe te laten wanneer is aangetoond dat ze veilig kunnen worden toegepast volgens de hiervoor vastgestelde kaders en voorschriften.
Op basis van alle beschikbare wetenschappelijke gegevens, waaronder meer dan 2400 wetenschappelijke publicaties, heeft EFSA geconcludeerd dat een veilig gebruik van glyfosaat mogelijk is. Tegelijkertijd neem ik de zorgen vanuit de samenleving over de veiligheid van glyfosaat zeer serieus. Daarom sta ik nog steeds achter het Nederlandse standpunt om zich te onthouden van stemming op het Europese voorstel over de hernieuwing van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat.
Voor het beoordelen van de mogelijke risico’s op blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden wordt gebruik gemaakt van het geharmoniseerde Europese EFSA-OPEX-model. Dit model is gebaseerd op meetgegevens en blootstellingsdata, waarbij gebruik is gemaakt van conservatieve aannames om onzekerheden af te dekken. Het model neemt voor de blootstelling van omwonenden diverse blootstellingsroutes mee, waaronder blootstelling aan verontreinigde oppervlakken na het neerslaan van (verwaaide) gewasbeschermingsmiddelen via de huid en, specifiek voor kinderen, via hand-mond contact.
Naast de bovengenoemde blootstelling via de huid en hand-mond contact worden ook de routes van directe blootstelling aan het gewasbeschermingsmiddel, namelijk verdamping (via inademing) en betreding van behandeld gewas (via huid en specifiek voor kinderen ook via de mond) meegenomen. De blootstelling van omwonenden, zowel volwassenen als kinderen, wordt berekend door het optellen van al deze blootstellingsroutes. Hierbij wordt uitgegaan van een «worst case» situatie met dagelijkse blootstelling gedurende langere tijd via de hierboven genoemde routes. Het EFSA-OPEX-model houdt rekening met het verschil in bijvoorbeeld lichaamsoppervlak en ademhalingsfrequentie tussen kinderen en volwassenen. Alleen als de berekende blootstelling onder de vastgestelde norm voor volwassen en kinderen blijft, wordt geconcludeerd dat gebruik van het middel veilig is voor omwonenden. Voor middelen op basis van glyfosaat is een veilig gebruik vastgesteld conform de vastgestelde kaders.
In het dossier van glyfosaat is de beschikbare informatie voor neurotoxiciteit en neurodegeneratie beoordeeld, waaronder ook de studies waaraan in de vraag gerefereerd wordt. De neurotoxiciteitstudies met de werkzame stof glyfosaat en uitgevoerd volgens OECD-testprotocollen lieten geen neurotoxiciteit zien. Specifiek voor de ziekte van Parkinson zijn epidemiologische studies, case reports en mechanistische studies meegenomen in de beoordeling. De AGG en EFSA hebben geconcludeerd dat de bestaande informatie onvoldoende aanwijzingen geeft voor een causaal verband tussen blootstelling aan glyfosaat en de ziekte van Parkinson.
Momenteel is onderzoek naar de ziekte van Parkinson geen onderdeel van de datavereisten voor gewasbeschermingsmiddelen. Ik zet daarom in op aanvullend onderzoek dat door het RIVM uitgevoerd gaat worden naar een mogelijk verband tussen de ziekte van Parkinson en glyfosaat. Hiervoor heeft het RIVM inmiddels een concept projectplan aangeleverd dat nu ter beoordeling voorligt. Binnen dit project wordt een teststrategie ontwikkeld om de mogelijke relatie tussen gewasbeschermingsmiddelen, waaronder glyfosaat, en de ziekte van Parkinson te onderzoeken. EFSA en ECHA worden betrokken bij dit onderzoek zodat de uitkomsten bruikbaar zijn voor het verbeteren van het toetsingskader van gewasbeschermingsmiddelen.
Zoals in antwoord op vraag 14 is aangegeven zijn case studies meegenomen in de beoordeling van glyfosaat samen met epidemiologische en mechanistische studies. In een «weight of evidence» aanpak zijn alle data gewogen en is geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor een causaal verband tussen blootstelling aan glyfosaat en de ziekte van Parkinson.
Prof. dr. Bloem heeft overigens eerder aangegeven dat hij niet met zekerheid kan zeggen dat de huidige pesticiden waaronder glyfosaat de oorzaak zijn van Parkinson en dat dit beter onderzocht moet worden5.
De IARC-evaluatie stamt uit 2015. Bij de beoordeling van de werkzame stof glyfosaat zijn er meer en nieuwere studies meegenomen. Daarnaast is er een verschil in evaluatie van deze studies met de manier van het IARC. De verschillen in de evaluatie zijn toegelicht door EFSA7 en ECHA8.
Het is inderdaad zo dat de controlegroep die binnen een studie wordt meegenomen belangrijker is dan de historische controledata. Historische controledata kunnen echter wel informatie geven over de achtergrond incidentie van tumoren per specifieke strain van proefdieren. Zowel het OECD guidance document voor het uitvoeren van carcinogeniteitstudies (OECD 116) als de CLP guidance voor het vaststellen van classificaties geven aan dat historische controle data gebruikt kunnen worden om de studiedata te kunnen interpreteren/duiden. Bij de beoordeling van tumoren in studies uitgevoerd met glyfosaat zijn verschillende factoren meegenomen, waaronder statistische significantie, biologische relevantie en ook een vergelijking met de historische controledata. Al deze factoren zijn binnen een «weight of evidence» aanpak gewogen om tot een conclusie te komen.
Bij de afweging of een stof geclassificeerd moet worden, wordt een «weight of evidence approach» gehanteerd. Hierbij is niet alleen statistiek van belang, maar worden diverse andere factoren meegenomen die van belang zijn voor de biologische plausibiliteit. Bij carcinogeniteit gaat het hierbij bijvoorbeeld om type tumoren, dosering, geslacht, werkingsmechanisme. In de beoordeling van de AGG is per tumortype een «weight of evidence approach» gehanteerd, waarbij statistische significatie een van de onderdelen is. Hierbij zijn de resultaten van zowel de trendtest als de paarsgewijze vergelijking gepresenteerd. Bovendien zijn ook de resultaten van eenzijdig testen getoond voor elk tumortype. Bij trendtesten moet er rekening mee gehouden worden dat er een zogenaamd «wip-wap effect» kan optreden bij de studies, waarbij er grote intervallen tussen de getoetste doseringen zaten. Dit is de reden waarom er zowel gekeken is naar de paarsgewijze vergelijking als naar de uitkomsten van de trendtesten.
Zie antwoord vraag 24.
Tweezijdig toetsen is goed wetenschappelijk gebruik bij de beoordeling van (onder andere) werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen. Het klopt dat bij tweezijdig toetsen twee keer zo veel tumoren nodig zijn om statistische significatie te bereiken. Er is echter een goede reden om tweezijdig te toetsen. De tumorincidentie kan stijgen als gevolg van blootstelling aan een stof, maar kan ook dalen. Om van dat laatste een voorbeeld te geven: bij sommige stoffen met effect op de hormoonhuishouding kan het een aanwijzing zijn dat borsttumoren minder vaak voorkomen. Ook dit is belangrijke informatie binnen een studie. Eenzijdig toetsen kijkt alleen naar een stijging van tumorincidentie. Hierdoor ontbreken de effecten van een daling van tumorincidentie. Aangezien het erom gaat de hypothese te toetsen dat er géén wijziging in incidentie plaatsvindt, wordt met een tweezijdige toets voorkomen dat een stijging of daling op voorhand niet wordt meegenomen. Dit staat ook duidelijk uitgelegd in het beoordelingsrapport van de AGG.
Zie antwoord vraag 26.
De tumoren, die gevonden zijn in eenzijdige toetsen, zijn door de AGG meegenomen in een «overall weight of evidence approach». Dit is een aanvulling op de eerdere beoordeling van glyfosaat in 2016.
De keuze voor tweezijdig toetsen is uitgebreid toegelicht in het beoordelingsrapport van de AGG. De AGG heeft vervolgens bij ECHA aangegeven om hier bij de classificatie van de stof goed naar te kijken. ECHA heeft vervolgens besloten om geen eigen statistische analyse te doen, maar wel een «weight of evidence approach» te hanteren waarbij statistische significatie een van de onderdelen is. ECHA heeft vervolgens geconcludeerd dat glyfosaat niet carcinogeen is.
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op de vragen 26–27 en 28.
Tweezijdig testen is al decennia lang goed wetenschappelijk gebruik bij de beoordeling van (onder andere) werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen. Om deze reden zijn er ook – voor zover bekend – geen Europese richtsnoeren die dit beschrijven.
Ik denk dat het goed is om in dit verband als eerste op te merken dat ECHA het mandaat heeft voor de classificatie van stoffen. In 2022 heeft ECHA geconcludeerd dat glyfosaat niet kankerverwekkend, niet mutageen of reprotoxisch is.
Ten tweede wil ik opmerken dat ik het volste vertrouwen heb in de deskundigheid van de AGG (bestaande uit het Ctgb en toelatingsautoriteiten van Hongarije, Frankrijk en Zweden), EFSA en ECHA. Ik heb daarom geen reden om aan te nemen dat de uitspraken van de heren Van den Berg en Ragas van toepassing zijn op deze organisaties. Ik zou het op prijs stellen als beide wetenschappers in gesprek gaan met het ministerie over de onderbouwing van hun uitspraken.
Zie antwoord vraag 31.
In het algemeen geldt dat studies uitgevoerd moeten worden volgens OECD-testprotocollen en onder GLP. Bij de beoordeling worden studies vergeleken met de OECD-testprotocollen, worden afwijkingen van het OECD-protocol benoemd en wordt bepaald of de afwijkingen een invloed hebben op de betrouwbaarheid/bruikbaarheid van de studie. In het specifieke geval van glyfosaat is dit alles zeer transparant meegenomen in het dossier van de AGG en is dus ook onderdeel geweest van de consultatie van het glyfosaat dossier.
Effecten van voeding of van chemische stoffen op het stelsel van micro-organismen in de darmen van mensen en dieren, het zogenoemde microbioom, is een recent onderzoeksterrein. EFSA heeft de beschikbare informatie over effecten van glyfosaat op het microbioom beoordeeld. Voor mensen en dieren concludeert EFSA dat de beschikbare dataset aan toxicologische studies een voldoende beschermende beoordeling mogelijk maakt van elke mogelijke impact op de gezondheid als gevolg van veranderingen in het microbioom van mens en dier. De AGG heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de bevinding van EFSA.
Op basis van het gehele beoordelingsdossier, waaronder ruim 2.400 wetenschappelijke studies, concludeert EFSA dat er geen kritische zorgpunten zijn geconstateerd ten aanzien van de werkzame stof glyfosaat. Het besluit van de EC om glyfosaat opnieuw 10 jaar goed te keuren is hiermee voldoende onderbouwd. Tegelijkertijd constateer ik dat er zorgen leven in de samenleving. Daarom heb ik de Europese Commissie opgeroepen om specifiek toetsingskader te ontwikkelen voor de beoordeling van neurodegeneratieve effecten en heb, samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, opdracht gegeven aan het RIVM om specifiek wetenschappelijk onderzoek te starten naar de mogelijke relatie tussen glyfosaat en het ontstaan van de ziekte van Parkinson (zie ook antwoord op vraag 9).
Mocht nieuwe wetenschappelijke informatie daar aanleiding toe geven, dan kan deze conclusie worden bijgesteld. De EC heeft expliciet bevestigd dat wanneer uit nieuwe wetenschappelijke informatie blijkt dat het gebruik van glyfosaat onmiddellijk of na verloop van tijd schadelijke effecten op de gezondheid van mens en dier of onaanvaardbare effecten voor het milieu met zich meebrengt, de EC direct zal ingrijpen op de Europese goedkeuring van glyfosaat. Dit betekent tevens dat in een dergelijke situatie ook het Ctgb direct kan en zal ingrijpen op de toelatingen van glyfosaathoudende middelen.
Zie antwoord vraag 35.
De Europese goedkeuring van glyfosaat is op 28 november 2023 met 10 jaar verlengd (Kamerstuk 27 858, nr. 641). Als uit nieuwe wetenschappelijke inzichten blijkt dat glyfosaat niet meer veilig kan worden toegepast dan grijpt de Europese Commissie op Europees niveau in op de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat en grijpt het Ctgb nationaal in op de toelatingen van glyfosaathoudende middelen. Als deze situatie zich voordoet, zal ik het Ctgb vragen om onmiddellijk in te grijpen op de Nederlandse toelatingen van glyfosaathoudende middelen.
Het is aan het Ctgb, als bevoegde toelatingsautoriteit, om de nationale toelatingen van glyfosaathoudende middelen te herbeoordelen aan de hand van de hernieuwde Europese goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat en het vastgestelde toetsingskader. Mocht uit deze herbeoordelingen blijken dat de middelen niet meer veilig kunnen worden toegepast, dan zullen deze toelatingen niet worden hernieuwd.
Als uit nieuwe wetenschappelijke inzichten blijkt dat glyfosaat niet meer veilig kan worden toegepast, zal ik het Ctgb vragen om onmiddellijk in te grijpen in de toelatingen van glyfosaathoudende middelen.
Ik heb de vragen zo goed en snel als mogelijk trachten te beantwoorden. Met het oog daarop heb ik de beantwoording van enkele vragen gebundeld.