Ingediend | 4 april 2024 |
---|---|
Beantwoord | 21 mei 2024 (na 47 dagen) |
Indiener | Anita Pijpelink (PvdA) |
Beantwoord door | Mariëlle Paul (VVD) |
Onderwerpen | basisonderwijs onderwijs en wetenschap |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2024Z05758.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20232024-1785.html |
Het onderwijs en de inrichting van het onderwijsstelsel moeten er aan bijdragen dat elk kind de kans krijgt om zich optimaal te ontplooien. Het Ministerie van OCW werkt daartoe op verschillende andere manieren aan de versoepeling van de overgang van po naar vo.2 Bijvoorbeeld door de nieuwe maatregel rond de bijstelling van het schooladvies: van leerlingen met een hoger toetsadvies dan het voorlopig schooladvies, wordt het schooladvies in principe bijgesteld. Alleen als het in het belang van de leerling is, mag de school hier gemotiveerd vanaf wijken. Deze maatregel is, op initiatief van uw Kamer, dit schooljaar ingesteld om (structurele) onderadvisering tegen te gaan van verschillende groepen, zoals leerlingen uit gezinnen met een lage SES en leerlingen uit niet-stedelijke gebieden.3 Via de jaarlijkse DUO Monitor schooladvies en doorstroomtoets houden we scherp in de gaten hoe deze nieuwe maatregel uitwerkt op de doorstroom en kansen van leerlingen.
Daarnaast wordt, zoals aangegeven in de kamerbrief Visie kansengelijkheid funderend onderwijs, momenteel onderzoek gedaan om in een volgende fase te komen tot een toekomstvisie over de inrichting van de overgang van primair naar voortgezet onderwijs en de brede brugklas.4 In een ex-ante beleidsevaluatie worden verschillende beleidsopties onderzocht op mogelijke gevolgen. Dit naar aanleiding van het advies van de Onderwijsraad «Later selecteren, beter differentiëren», dat adviseert om een driejarige brugperiode in te stellen.5 Ook wordt er een aantal leertrajecten uitgevoerd via het NRO, om samen met wetenschap en scholen duidelijkheid te krijgen welke interventies bijdragen aan meer kansengelijkheid in de overgang van po naar vo. De resultaten van deze onderzoeken geven een volgend kabinet meer inzichten over de noodzakelijke voorwaarden, de mogelijke gevolgen en bijbehorende dilemma’s van een dermate grote wijziging van het onderwijsstelsel zoals geadviseerd door de Onderwijsraad.
Ik benadruk dat groep 8 en het schooladvies geen eindstation vormen voor de ontwikkeling van een leerling. Ook in het vo dient er voldoende ruimte te zijn voor leerlingen om van onderwijstype te wisselen. Om scholen hier in de toekomst in te kunnen ondersteunen, is er een onderzoek gestart naar de invoering van een verplicht leerlingvolgsysteem in de onderbouw van het vo.6
Deze bevindingen schetsen een herkenbaar beeld. In jarenlang monitoringsonderzoek naar doorstroom van leerlingen zien we de afgelopen jaren dat leerlingen in niet-stedelijke gebieden op de toets vaker hoger scoren dan het voorlopig schooladvies, dan in stedelijke gebieden. Ook zien we dat het schooladvies van leerlingen uit niet-stedelijke gebieden minder vaak wordt bijgesteld dan dat van leerlingen uit bijvoorbeeld de zeer stedelijke gebieden.7
Het is onwenselijk als een leerling een schooladvies krijgt dat niet past bij diens wensen, talenten en capaciteiten. Daarom geldt dit jaar de maatregel bijstellen schooladvies, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1. Met behulp van monitoringsonderzoek wordt het effect van deze maatregel bijgehouden. Daarnaast besteden we op verschillende manieren aandacht aan het belang van bijstellen, zoals in webinars, in de handreiking schooladvisering en recentelijk in een brief aan scholen.8
Dat is onwenselijk. Onder meer in de handreiking schooladvisering sturen we er juist ook op aan dat scholen dubbele schooladviezen geven. Ook de toetsadviezen zijn sinds schooljaar 2018/2019 dubbel. Als gevolg van de nieuwe maatregel rond de bijstelling van het schooladvies, stellen scholen sinds dit schooljaar schooladviezen in principe bij naar een dubbel advies (tenzij het gaat om het enkelvoudige advies vwo). We zien dat er de afgelopen jaren steeds meer dubbele schooladviezen worden gegeven.9 Dat is een positieve ontwikkeling.
Leerlingen verdienen een plek in het voortgezet onderwijs waar zij tot hun recht komen. Het schooladvies van de basisschool hoort daar bij aan te sluiten. Indien een po-school nog extra informatie wil meegeven over de precieze invulling van het advies, gezien bijvoorbeeld het aanbod van scholen in de regio, dan kan daarvoor bijvoorbeeld nog een plaatsingsadvies worden gegeven. Juist ook in plattelandsregio’s is het van belang dat middelbare scholen een breed onderwijsaanbod hebben. Als leerlingen dan vanwege onderadvisering in het voortgezet onderwijs niet op de juiste plek blijken te zitten en op een ander niveau beter tot hun recht zouden komen, dan kunnen die dan op hun eigen school naar dat andere niveau doorstromen zonder van school te moeten wisselen. Als het niet mogelijk is om alle schoolsoorten op één locatie te organiseren is het wenselijk dat scholen regionaal afspraken maken zodat leerlingen in elk geval «op fietsafstand» van hun ouderlijk huis naar een school kunnen gaan waar zij onderwijs kunnen volgen dat bij hen past.
We weten al een aantal jaren uit verschillende onderzoeken dat leerlingen in niet-stedelijke gebieden vaker te maken hebben met onderadvisering. Hier hebben we dan ook specifiek aandacht voor bij de verschillende maatregelen die we nemen tegen onderadvisering en rondom het belang van bijstellen, zoals in webinars, in de handreiking schooladvisering en recentelijk ten tijde van de vaststelling van het definitieve schooladvies in een brief aan scholen.10 De komende jaren bekijken we de effectiviteit van deze inspanningen op onderadvisering, inclusief regionale verschillen, met behulp van de jaarlijkse monitor schooladvies en doorstroomtoets (DUO).11 We werken daarbij samen met de Inspectie van het Onderwijs. Ook besteden we in een aparte evaluatie van de wet doorstroomtoetsen po aandacht aan de effectiviteit van de maatregel. Wanneer we goed zicht hebben op de uitwerking van de nieuwe maatregel, is het mogelijk om vervolgbeleid te maken. Bijvoorbeeld door verdiepend onderzoek te laten doen naar motivaties van scholen die niet of maar gedeeltelijk bijstellen, of door in specifieke gebieden meer aandacht te besteden aan het belang van bijstellen.
De meest recente cijfers over de verschillen tussen de voorlopige schooladviezen, de toetsadviezen en de definitieve schooladviezen van schooljaar 2022–2023 zijn te vinden in de jaarlijkse monitor schooladvies en doorstroomtoets van DUO12 en de jaarlijkse Staat van het Onderwijs13. DUO rapporteert dat er afgelopen schooljaar landelijk sprake was van een half niveau of meer verschil tussen het voorlopig schooladvies en het resultaat van de eindtoets bij 34% van de leerlingen. Ongeveer een derde van die leerlingen kreeg naar aanleiding van die toetsresultaten een bijstelling van het schooladvies. Dagblad van het Noorden stelt dat er in de verschillende regio’s sprake was van een hoger toetsadvies dan het voorlopig schooladvies bij 49% van de leerlingen in Fryslân, 45% in Drenthe en 44% in Groningen. Dit sluit aan bij de bevinding van DUO dat er in niet-stedelijke gebieden vaker sprake is van een discrepantie tussen het schooladvies en het toetsadvies. Ook wordt er in niet-stedelijke gebieden minder vaak bijgesteld. Bijna de helft van de scholen (landelijk) stelt geen enkel advies bij.14 Dat zijn teveel leerlingen die een advies krijgen dat niet past bij hun cognitieve capaciteiten. Daarom is de verplichte bijstelling ook een noodzakelijk middel om leerlingen de kans te geven op een passende plek in het vo te starten. We houden de ontwikkelingen van deze cijfers en de effectiviteit van de nieuwe maatregel nauwlettend in de gaten.