Ingediend | 18 januari 2024 |
---|---|
Beantwoord | 26 januari 2024 (na 8 dagen) |
Indiener | Faith Bruyning (NSC) |
Beantwoord door | Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
Onderwerpen | burgerlijk recht recht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2024Z00520.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20232024-876.html |
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Ja, dat kan ik mij herinneren.
In de systemen van de Rechtspraak wordt geregistreerd of zaken met of zonder zitting worden afgedaan. Als een zaak zonder zitting wordt afgedaan zal dit vaak samenhangen met een meldbrief. Kortgezegd een brief die uitgaat naar ouders (en kinderen) met de mededeling dat er een verzoek tot verlenging van een ondertoezichtstelling dan wel machtiging uithuisplaatsing is ingekomen en waarin hen de mogelijkheid wordt geboden kenbaar te maken of een mondelinge behandeling ter zitting in hun ogen gewenst is. Er kunnen ook andere redenen zijn voor het afzien van een zitting. In de registratie wordt onderscheid gemaakt tussen zaken met een ondertoezichtstelling en zaken met een uithuisplaatsing. Verlenging van een uithuisplaatsing kan alleen als er ook een ondertoezichtstelling is uitgesproken.
In de periode 2020–2023 werden jaarlijks ongeveer 12.000 verlengingsverzoeken ingediend, waarvan gemiddeld iets minder dan 4.000 verzoeken zonder zitting werden afgedaan.
Over de periode 2020–2023 werd gemiddeld iets meer dan 70% van de zaken met zitting afgedaan, en iets minder dan 30% zonder zitting.
Er zijn geen registraties beschikbaar over het aantal zaken waarin wel of geen hulp is ingezet.
Als de kinderrechter op basis van het verzoekschrift constateert dat (nog) geen hulp is ingezet, kan dit voor de kinderrechter reden zijn om het verzoek mondeling te behandelen op zitting en de medewerker van de GI hierop te bevragen, ook als de ouder niet heeft gereageerd op de meldbrief of heeft aangegeven dat een zitting wat hem betreft niet nodig is.
Een kinderrechter heeft ook de mogelijk om een vinger aan te pols te houden, bijvoorbeeld door het verzoek voor kortere duur toe te wijzen.
Zie antwoord vraag 5.
Bij verlengingsverzoeken kan de verzoeker, in de meeste gevallen is dat de GI, aangeven dat een mondelinge behandeling niet nodig wordt geacht, omdat betrokkenen het eens zijn met het verzoek. Alleen in die gevallen wordt eventueel de meldbrief verzonden. Het is de kinderrechter die uiteindelijk beslist of een zitting wordt gehouden. Daartoe maakt de kinderrechter bij ieder verzoek opnieuw de afweging of hij op basis van de beschikbare informatie in de stukken geïnformeerd en onderbouwd kan beslissen op het verzoek, daarmee ook toetsend of een inbreuk op het gezinsleven gerechtvaardigd is. In hoeverre dat lukt op basis van de beschikbare stukken of dat een mondelinge behandeling daartoe nodig is, zal daarom per geval verschillen.
Een GI wordt per maatregel voor kinderbescherming bekostigd door de gemeente. Daarbij wordt door de gemeente veelal een gemiddeld tarief per jaar per maatregel gehanteerd. Bij de meeste GI’s geldt daarbij een apart tarief voor het eerste jaar van de OTS, voor het vervolg na het eerste jaar OTS en voor de voogdij. In dit decentrale veld stelt de gemeente dit tarief vast; het tarief kan dan ook per gemeente verschillen. Wanneer een maatregel voor kinderbescherming door de rechter wordt verlengd, wordt de GI conform het afgesproken tarief bekostigd voor zolang de maatregel (in dat jaar) loopt.
In oktober 2023 hebben het Rijk en de VNG bestuurlijke afspraken2 gemaakt over de invoering van landelijke tarieven voor de uitvoering van maatregelen voor kinderbescherming, die uiterlijk eind 2025 gerealiseerd moet worden. Indien een gemeente al in 2024 een GI conform dat landelijk tarief zou bekostigen, dan zouden de volgende tarieven gelden voor een eerste dan wel volgend jaar: OTS € 13.525 per jaar, voogdij € 10.342 per jaar.
In het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten (tegengaan huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen) onder Kamerstuknummer 35 348 werd in eerste instantie een grondslag geboden voor een al lang bestaande en in het Procesreglement Civiel jeugdrecht geregelde praktijk om in een deel van de zaken gebruik te maken van de zogenoemde meldbriefprocedure. In verband met de discussie over versterking van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming is besloten deze verankering te schrappen uit het wetsvoorstel door middel van de novelle bij dit wetsvoorstel onder Kamerstuknummer 36 123. Het Procesreglement Civiel jeugdrecht is als grondslag voor de meldbriefprocedure in stand gebleven.
Ik ben het eens dat ouders en belanghebbenden effectieve toegang tot het recht moet worden geboden. Ook de rechtspraak vindt het recht op een effectieve toegang tot de rechter vanzelfsprekend van groot belang. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en jeugdrecht (LOVF) heeft in overleg met mijn ministerie aangegeven hoge prioriteit te geven aan het zoeken naar een alternatief voor de meldbriefprocedure in de huidige vorm, mede ook naar aanleiding van het reflectierapport «Recht doen aan kinderen en ouders».
Met dit alternatief wordt in de eerste plaats beoogd de rechtsbescherming van ouders en kinderen en hun effectieve toegang tot de rechter beter te waarborgen en tegelijkertijd negatieve neveneffecten zo veel mogelijk te voorkomen. Denk daarbij aan de ervaren emotionele belasting van een zitting voor ouders terwijl een zitting voor hen niet had gehoeven, een (druk- bezette) jeugdzorgmedewerker die op zitting komt terwijl de ouders er niet zijn, of het verlies aan zittingscapaciteit voor zaken waarin de ouder niet verschijnt.
Ja. In het ene geval heeft de ouder de meldbrief gelezen, begrepen en weloverwogen de keuze gemaakt om geen zitting te willen. In het andere geval heeft de ouder mogelijk niet de cognitieve en praktische vaardigheden om een weloverwogen afweging te maken. Ik onderken dus dat er gevallen zijn waarin ouders onvoldoende zelfredzaam zijn om adequaat te reageren op een verzoek om een kinderbeschermingsmaatregel.
Ja.