Ingediend | 23 oktober 2023 |
---|---|
Beantwoord | 6 december 2023 (na 44 dagen) |
Indiener | Wybren van Haga (BVNL) |
Beantwoord door | Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | organisatie en beleid recht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2023Z18068.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20232024-548.html |
U vraagt mij in te gaan op een lopend strafrechtelijk onderzoek. Zoals u weet, moet ik terughoudend zijn in mijn beantwoording om te voorkomen dat het strafrechtelijk onderzoek en de eventuele daaropvolgende rechtsgang wordt beïnvloed of anderszins wordt gehinderd.
De grondslag voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie is wettelijk geregeld in artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering. In dit geval was de inzet van een bijzondere opsporingsbevoegdheid gericht op de verdachten en niet op de journalisten. Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft aangegeven dat in dit geval sprake is van zogenaamde «bijvangst» zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de Aanwijzing strafvorderlijk optreden tegen journalisten.2 Dit betekent dat volgens het OM in beginsel geen sprake is van een ongeoorloofde doorbreking van het recht op bronbescherming en daarom de normale regels gelden voor de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen. Wel moeten journalisten, zodra het onderzoeksbelang dat toestaat, worden geïnformeerd als een afgeluisterd gesprek waaraan zij hebben deelgenomen wordt toegevoegd aan een strafdossier. Het OM geeft aan dat dit in het onderhavige geval niet is gebeurd en dat dit anders had gemoeten.
Het OM heeft een eigenstandige bevoegdheid tot het maken van afwegingen over de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen. Het OM heeft mij over deze kwestie geïnformeerd nadat berichten in de media hierover zijn verschenen.
Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of het OM de juiste afwegingen heeft gemaakt en de Aanwijzing goed heeft toegepast. Hierover wil ik mij dan ook niet verder uitlaten.
Zie antwoord vraag 1.
Zoals het OM in het persbericht van 24 oktober 2023 kenbaar heeft gemaakt, hebben de zaaksofficieren de beslissing genomen om afluisterapparatuur te plaatsen bij een bijeenkomst waar de verdachten vermoedelijk informatie met elkaar zouden bespreken die voor het strafrechtelijk onderzoek relevant was. De rechter-commissaris had voor de inzet van dit bijzondere opsporingsmiddel een machtiging afgegeven. De avond voor de bijeenkomst werd duidelijk dat ook een of meer journalisten van De Correspondent op enig moment aanwezig zouden zijn. De zaaksofficieren hebben vervolgens intern besproken en getoetst of de aanwezigheid van journalisten gevolgen moest hebben voor de inzet van de afluisterapparatuur. Deze nieuwe informatie is besproken met de rechercheofficier. Alle betrokkenen kwalificeerden de aanwezigheid van journalisten in dit geval als «bijvangst» in de zin van de Aanwijzing strafvorderlijk optreden tegen journalisten. Het opnemen van het betreffende gesprek was gericht op de verdachten in een lopend strafrechtelijk onderzoek, niet op de journalisten. De hoofdofficier van het Functioneel Parket en het College van procureurs-generaal zijn niet over deze kwestie geïnformeerd. Dat is in lijn met de afweging die de betrokken officieren hebben gemaakt.
Het OM heeft mij laten weten dat officieren van justitie een ambtsgeheim hebben. Er was dan ook geen aanleiding voor het maken van afspraken of sluiten van overeenkomsten met betrekking tot geheimhouding.
Zoals hierboven aangegeven was ik niet op de hoogte van deze kwestie totdat hierover is bericht in de media.
Nee.
Vrije journalistiek is onmisbaar binnen een goed functionerende democratische rechtsstaat. Journalisten vormen met hun kritische en onafhankelijke werk een belangrijke tegenmacht van de overheid die bijdraagt aan democratische controle en burgers in staat stelt deel te nemen aan het publieke debat. Het grote belang van persvrijheid en het recht op bronbescherming wordt ook door het OM nadrukkelijk onderschreven.
Met de invoering van de Wet bronbescherming in strafzaken is artikel 218a aan het Wetboek van Strafvordering toegevoegd. Daarin is het uit artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voortvloeiende recht op bronbescherming vastgelegd. Op grond van de bepaling kunnen journalisten weigeren om vragen te beantwoorden («zich verschonen») over de herkomst van gegevens die kunnen leiden tot identificatie van hun journalistieke bronnen. Dit wordt ook wel aangeduid als het recht op bronbescherming.
Dit recht heeft ook betekenis voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden tegen journalisten. De inzet van bijzondere opsporingsmiddelen tegen journalisten is – binnen de kaders van de het Wetboek van Stafvordering en Aanwijzing strafvorderlijk optreden tegen journalisten- echter nog steeds mogelijk. In het onderhavige geval was overigens geen sprake van de inzet van een dwangmiddel tegen journalisten maar tegen derden (verdachten).
Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen geoorloofd was.
De gegevens zijn onderdeel van het strafdossier. Op 4 oktober 2023 is de uitwerking van de Opname Vertrouwelijke Communicatie ook gedeeld met de verdachten.
De integrale uitwerking van de opname is onderdeel van het strafdossier. Bij een eventuele vervolging is het aan de rechter om een oordeel te geven. Ik zie geen mogelijkheid om deze uitwerking (vertrouwelijk) te verstrekken aan de Tweede Kamer omdat hiermee het strafrechtelijk onderzoek kan worden beïnvloed of anderszins gehinderd kan worden. Met het oog op de gewenste effectiviteit en ter voorkoming van politieke beïnvloeding van de strafrechtelijke opsporing zou dit bovendien een onwenselijk precedent scheppen.
Zie het antwoord op vraag 6.
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Nee. Het OM heeft het gesprek tussen de verdachten en journalisten opgenomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Dit strafrechtelijk onderzoek is gestart naar aanleiding van aangifte van oplichting. Het OM heeft een eigenstandige bevoegdheid tot het maken van afwegingen in een strafrechtelijk onderzoek en heeft dat ook in dit strafrechtelijk onderzoek gedaan. Zoals het OM kenbaar heeft gemaakt is een gesprek opgenomen omdat uit onderzoek bleek dat verdachten daar vermoedelijk met elkaar informatie zouden bespreken die voor het onderzoek relevant was.
Het is aan de rechter in de strafzaak om te beoordelen of het OM de juiste afwegingen heeft gemaakt en de Aanwijzing goed heeft toegepast.
In de afgelopen jaren zijn er substantiële onrechtmatigheden geconstateerd bij de financiële verantwoording van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS). Hierbij bleek dat voor verschillende corona-dossiers met onvoldoende mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat ze voldeden aan alle geldende wet- en regelgeving. Dat betekent niet dat deze gelden kwijt zijn. Het Ministerie van VWS licht in het jaarverslag onder de kop bedrijfsvoeringsparagraaf elk jaar toe welke onrechtmatigheden hebben plaatsgevonden. Hiernaast is uw Kamer meerdere malen geïnformeerd met brieven over de stand van zaken rondom de verbeteringen in het financieel beheer van VWS.
Zoals aangegeven in de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (hierna: LZS) van 19 oktober jongstleden adviseert de landsadvocaat over de juridische positie van de Staat, monitort de rechten van de Staat en zet waar nodig in overleg stappen om de rechten van de Staat veilig te stellen.4 In deze brief heeft de Minister voor LZS u bericht dat na een procesadvies van de landsadvocaat is besloten om ten aanzien van de transacties met Relief Goods Alliance B.V. (hierna: RGA) de rechten verder veilig te stellen middels het uitbrengen van een dagvaarding namens de Staat.
In de brief van 19 oktober jongstleden heeft de Minister voor LZS aangegeven niet in te kunnen gaan op de inhoud van de dagvaarding vanwege het procesbelang van de Staat.5 Volgens de «Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s 2022» wordt het procesbelang geschaad wanneer door het verstrekken van de gevraagde informatie inzicht wordt geboden in de procespositie van de Staat in een gerechtelijke procedure.6 Als informatie daarover openbaar gemaakt wordt, kan dit tot gevolg hebben dat een procedure anders afloopt voor de Staat met bijvoorbeeld grote financiële gevolgen. Als na afloop van een gerechtelijke procedure het procesbelang daaraan niet meer in de weg staat, kan alsnog tot openbaarmaking worden overgegaan – met inachtneming van het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van vertrouwelijke bedrijfsgegevens – tenzij een (ander) belang van de Staat zich daartegen verzet.
Zolang een gerechtelijke procedure loopt, vindt de Minister voor LZS het niet het moment om dergelijke processtukken vertrouwelijk met uw Kamer te delen. Hiermee wil de Minister ook voorkomen dat er een precedent geschapen wordt. Zoals in het antwoord op vraag 14 aangegeven, kan uw Kamer mogelijk na afronding van een gerechtelijke procedure alsnog geïnformeerd worden.
Hierbij deel ik u, mede namens de Minister voor Langdurige Zorg en Sport, mede dat de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga), van uw Kamer aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het afluisteren van journalisten van De Correspondent bij een gesprek met verdachten van de mondkapjesdeal door het OM en het voor de rechter dagen van Relief Goods Alliance door de Nederlandse Staat (ingezonden 23 oktober 2023) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.