Ingediend | 2 juni 2023 |
---|---|
Beantwoord | 9 oktober 2023 (na 129 dagen) |
Indiener | Mustafa Amhaouch (CDA) |
Beantwoord door | Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
Onderwerpen | economie organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2023Z09891.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20232024-181.html |
Ja.
Op het moment verkeert Nederland in een milde recessie, doordat de economie de afgelopen twee kwartalen met respectievelijk 0,4% en 0,3% is gekrompen. Ondanks de twee kwartalen van economische krimp verwacht het CPB nog steeds economische groei op jaarbasis van 0,7%. In 2024 verwacht het CPB dat de groei toeneemt naar 1,4%. De economische krimp lijkt dus van tijdelijke aard te zijn. Sinds 2020 presteerde de Nederlandse economie echter boven verwachting goed en ook fors beter dan omringende landen.3 De economie heeft daarmee een aanzienlijk herstelvermogen getoond.
Er zijn meerdere redenen voor het sterke herstelvermogen. Ten eerste heeft Nederland in 2021 en 2022 sterk geprofiteerd van een aantrekkende wereldmarkt waardoor de uitvoer toenam. Zo is de groei van uitvoer in de «machine-industrie» sector recentelijk sterk gestegen. Denk hierbij aan het wereldwijde chiptekort waardoor de vraag naar Nederlandse chipmachines toenam. Ten tweede is de wederuitvoer gedurende de crisisjaren ook sterk door blijven stijgen. Dit zijn goederen die na een kleine bewerking in bijvoorbeeld de Rotterdamse haven uitgevoerd worden naar het buitenland. Deze twee componenten vertaalden zich in een sterk herstel na de coronacrisis. Dit lijkt nu echter tot een einde te komen doordat de groei van de wereldeconomie terugvalt.
Ook is de inflatie de afgelopen jaren erg hoog geweest, door de oververhitting van de economie en door de invloed van de energieprijsschok. Hogere prijzen leiden onder normale omstandigheden tot afnemende consumptieve bestedingen, en hebben daarmee een drukkend effect op de groei. Hogere lonen en overheidssteun hebben dit effect echter beperkt. Dit zien we terug in de consumptiecijfers van huishoudens: in de periode 2022–2024 is er sprake van 3,1% groei. Ook de stijging van de overheidsconsumptie (2,3%) jaagt de economie op korte termijn aan. Mede hierom verwacht het CPB in 2023 nog wel economische groei.
Daarbij drukt ook de hogere rente de economische groei. Een indicatie hiervoor zijn de teruglopende investeringscijfers: in de periode 2022–2024 is er beperkte groei van investeringen van 1,2%. Naar verwachting zullen afnemende investeringen een negatieve invloed hebben op de concurrentiepositie en op de langetermijngroei. Daarnaast kunnen hogere prijzen en lonen de concurrentiepositie ten opzichte van andere economieën onder druk zetten. Tot slot heeft Nederland, net als veel andere ontwikkelde economieën al jaren last van teruglopende productiviteitscijfers, hetgeen de concurrentiepositie ook kan drukken.
Desalniettemin blijf ik positief gestemd over de toekomst. De fundamenten onder onze economie zijn nog steeds goed. Er is historisch lage werkloosheid en er zijn nog altijd meer banen beschikbaar dan werkzoekenden. Wel is het voor het groeipotentieel van de Nederlandse economie – gezien de langetermijnuitdagingen zoals vergrijzing en achterblijvende arbeidsproductiviteitsgroei – van belang dat de investeringen verder toenemen.
De Nederlandse en Duitse economie verkeren op dit moment beide in een milde recessie. Toch zijn de onderliggende fundamenten en de ernst van de recessie verschillend. Zo lijkt Nederland met name last te hebben van tijdelijke factoren zoals een hogere rente en terugvallende buitenlandse vraag.
De Duitse economie heeft daarentegen meer last van structurele factoren. Dit heeft meerdere oorzaken zoals hogere energieprijzen, sterke afhankelijkheid van een minder presterende Chinese economie en een auto-industrie die ondermaats presteert. Door het grotere aandeel van de energie-intensieve industrie ten opzichte van Nederland, is de Duitse economie daarmee gevoeliger voor stijgende energieprijzen.
Duitsland en Nederland hebben ook een aantal overlappende structurele uitdagingen op de lange termijn. Zo zal vergrijzing het arbeidsaanbod verminderen, en daarmee de structurele economische groei. Daarnaast hebben beide landen de laatste decennia te maken met een achterblijvende productiviteitsgroei en staat de industrie voor een verduurzamingsopgave.
Nederland verkeert momenteel in een milde recessie met iets negatievere groeicijfers dan Duitsland. Het CPB raamt op jaarlijkse basis echter nog steeds groei van 0,7%4, hetgeen wijst op herstel in de tweede helft van het jaar. Ook voor de volgende jaren wordt economische groei geraamd. De economische krimp is hiermee dus vooral tijdelijk van aard en volgt op sterke groei van de economie in de afgelopen twee jaar (zie ook antwoord op vraag 2). Het zijn al met al dus vooral tijdelijke factoren die de Nederlandse economie raken, terwijl Duitsland met meer structurele factoren te maken heeft.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 doet Nederland het de afgelopen periode goed vergeleken met andere landen. De Nederlandse economie is sinds begin 2020 met 6,2% gegroeid. De Duitse economie groeide in dezelfde tijd met 0,2% en de Franse economie met 1,3%. Het herstelvermogen van de Nederlandse economie blijkt dus een stuk sterker te zijn geweest vergeleken met landen,s zoals Duitsland en Frankrijk.
Op het moment verkeert Nederland in een milde recessie, doordat de economie de afgelopen kwartalen met respectievelijk 0,4% en 0,3% is gekrompen. Daarvoor presteerde de Nederlandse economie echter boven verwachting goed en ook fors beter dan omringende landen. Met name door dit zeer krachtige herstel onderscheidt de Nederlandse economie zich sinds de coronacrisis van de omringende economieën.
De keerzijde van deze sterke economische periode is dat de Nederlandse economie al lange tijd oververhit is. Dat is geen houdbare situatie, dus een lichte afkoeling van de economie is niet onwelkom om de balans in de economie te herstellen. Oververhitting heeft immers als keerzijde dat het prijsdruk genereert, waardoor de inflatie toeneemt. Het is de afgelopen maanden ook gebleken dat de Nederlandse inflatie hoger was dan in de ons omringende landen. Deze hogere inflatie heeft recentelijk zijn weerslag op de economie gehad, via een minder sterke uitvoer en afgenomen consumptie.
De ons omringende landen hebben in mindere mate last ervaren van oververhitting van de economie, die de Nederlandse economie recentelijk typeerde. De groei in deze landen was sinds de coronacrisis lang niet zo hoog als in Nederland, maar nu is ook de krimp iets minder groot. Desalniettemin is de uitgangssituatie voor de Nederlandse economie goed door de sterke fundamenten van de Nederlandse economie zoals de historisch lage werkloosheid, goede infrastructuur en een innovatief bedrijfsleven.
Voor Nederland als open economie is handel een belangrijke manier waarop wij onze welvaart verdienen. Grofweg een derde van ons bbp wordt verdiend met handel. Nederland is dan ook gebaat bij handelskansen en sterke handelsrelaties met andere landen. Het kabinet zet zich op verschillende manieren in om handelskansen beter te benutten. Allereerst zet het kabinet zich in voor een sterke interne markt in de Europese Unie, het vergemakkelijken van toegang tot markten, het wegnemen van handelsbarrières en het stimuleren van internationaal ondernemen om de handelskansen voor het Nederlandse bedrijfsleven binnen en buiten de EU te vergroten. Daarom heb ik ook recent laten weten een onderzoek te starten naar de reikwijdte van territoriale leveringsbeperkingen in Nederland en welke aanverwante belemmeringen het verhandelen van Europese (niet-Nederlandse) producten in Nederland verhinderen.5
Voorts zet het kabinet op verschillende manieren in op het Nederlandse verdienvermogen, bijvoorbeeld via investeringen uit het Nationaal Groeifonds en beleid zoals het Techniekpact en het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid. Daarnaast zet het kabinet zich in voor het creëren van exportkansen via investeringen in sleuteltechnologieën en internationaal via ons ambassadenetwerk dat Nederlandse bedrijven (in het bijzonder het mkb) ondersteunt bij het pakken van kansen over de grens. Ook het handelsbevorderende en financieringsinstrumentarium dat wordt uitgevoerd door Atradius DSB, Invest International en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) draagt hier dagelijks aan bij.
Vanouds is Duitsland de belangrijkste handelspartner van Nederland: zowel aan de invoer- (17%) als de uitvoerzijde (23%) zijn de beide economieën sterk met elkaar verweven. Deze verwevenheid neemt echter de laatste decennia af, waardoor de Nederlandse conjunctuur ook minder afhankelijk is geworden van de Duitse situatie. De Nederlandse uitvoer is de afgelopen jaren gediversifieerd. De uitvoer gaat tegenwoordig naar meer verschillende Aziatische landen, en ook binnen de grenzen van de EU is de Nederlandse uitvoer inmiddels meer gespreid.
Bovengenoemde redenen beperken de gevolgen van de economische vertraging in Duitsland voor de Nederlandse economie. Echter blijft Duitsland onze belangrijkste handelspartner. Een langdurig stagnerende Duitse economie zal dus op termijn wel een negatieve invloed hebben.
Bedrijfseconomische ontwikkelingen zijn afhankelijk van veel verschillende factoren. Daarom is het lastig om accurate voorspellingen te doen over de toekomst van bedrijfstakken. Het bedrijfsleven heeft te maken met verschillende uitdagingen, waaronder hoge energieprijzen en een stijgende rente. Nationaal spelen er uitdagingen op het gebied van schaarse ruimte en milieuwetgeving. Desalniettemin heb ik veel vertrouwen in het aanpassingsvermogen en de creativiteit van ons bedrijfsleven.
Wel is duidelijk dat bovengenoemde uitdagingen sommige sectoren harder raken dan andere. De cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)6 laten zien dat de chemie, rubber- en kunststofproducten en metaalindustrie al langere tijd te maken hebben met dalende dagproductiecijfers. Recent is ook de dagproductie van de elektronische apparaten en machine-industrie afgenomen. Energie-intensieve sectoren die bloot staan aan internationale concurrentie hebben uiteraard meer last van de gestegen energieprijzen. Dit geldt met name voor de zware industrie, vooral waar deze draait op aardgas en/of elektriciteit, zoals de chemie en basismetalenindustrie. Ook de sectoren die sterk verbonden zijn met Duitsland zijn gevoelig. Dit geldt voor veel sectoren, waaronder de chemie, metaal- en auto-industrie en logistieke sector. Dalende productiecijfers in het verleden geven echter geen voorspelling voor de toekomst, gezien de uiteenlopende factoren die de prestaties van de sectoren beïnvloeden.
De gevolgen van de economische omstandigheden voor maatschappelijke opgaven verschillen per geval. De energieprijsschok en hogere rente hebben geleid tot hogere bouwprijzen, en kunnen daarmee invloed hebben op toekomstige woningbouwplannen. Het kabinet blijft hierover in nauw contact met de sector. Digitalisering en de klimaatopgaven kunnen nog steeds gerealiseerd worden. Wel is er een indirecte zorg dat in een zwakkere economische basis het moeilijker wordt om de middelen beschikbaar te maken om de benodigde investeringen te doen. Dit geldt voor zowel bedrijven als overheid. Tegelijkertijd stimuleren maatschappelijke opgaven ook innovatie in het bedrijfsleven. Zo heeft een deel van het bedrijfsleven zich aan weten te passen aan de gestegen energieprijzen door energie te besparen.
De werkgelegenheid blijft groeien, maar deze groei neemt wel af. Dit komt mede door het stijgende aantal faillissementen vergeleken met de coronatijd in 2020/2021. Deze stijging is echter wel ten opzichte van het extreem lage aantal faillissementen tijdens de coronatijd: 1818 in 2021. In de jaren voor de coronacrisis lag het aantal tussen de 3000 en 5000. De afgelopen twaalf maanden lag het aantal faillissementen iets onder de 3000. Vergeleken met de jaren voor de coronacrisis is dit macro-economisch gezien dus nog geen zorgwekkend cijfer. Wel kunnen faillissementen pijnlijk zijn en grote impact hebben op betrokkenen.
Desalniettemin is het voor een gezonde economische dynamiek wel van belang dat bedrijven die niet rendabel zijn, uiteindelijk stoppen. Alleen dan ontstaat er ruimte voor een gelijk speelveld voor gezonde bedrijven, nieuwe economische activiteiten en kan arbeid en kapitaal naar bedrijven en sectoren vloeien waar zij het meest meerwaarde leveren.
Daarbij blijft de werkloosheid in 2024 relatief laag (4,0%) en blijft de arbeidsmarkt krap. Er zijn geen concrete onderzoeken beschikbaar over hoe zich dit vertaalt per sector. Wel zal naar verwachting de werkgelegenheid in de zorgsector de komende jaren harder groeien dan het arbeidsaanbod.7 Dit betekent dat de beschikbare arbeid voor andere sectoren af zal nemen.
Het kabinet onderschrijft dat deze cijfers onderstrepen dat het van belang is om te investeren in innovatie, zowel gericht op het midden- en kleinbedrijf als op grote bedrijven. Dit is namelijk van groot belang om onze brede welvaart te behouden en te vergroten en om onze publieke voorzieningen ook in de toekomst te kunnen blijven betalen.8 Daarbij is innovatie van groot belang voor de maatschappelijke uitdagingen die op onze samenleving afkomen. Met het Nationaal Groeifonds investeert het kabinet de afgelopen en komende jaren fors in het duurzaam verdienvermogen van de Nederlandse economie. Daarnaast bestaat er generiek instrumentarium om investeringen in innovatie en duurzaamheid aan te jagen, zoals de Innovatiebox, de Energie-investeringsaftrek en de WBSO.