Ingediend | 2 maart 2023 |
---|---|
Beantwoord | 11 april 2023 (na 40 dagen) |
Indiener | Pieter Grinwis (CU) |
Beantwoord door | Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
Onderwerpen | economie ondernemen |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2023Z03692.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20222023-2220.html |
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Zie antwoord vraag 1.
DNB en AFM geven aan dat zij aansluiten bij de bredere bestaande definitie «Not for Profit Organisations» (NPO’s) van de Financial Action Task Force (FATF)1 en de European Banking Authority (EBA). De definitie NPO’s omvat ook religieuze instellingen en daarmee ook kerkgenootschappen.2
Deze uitvraaglijst maakt onderdeel uit van de periodieke, bredere integriteitsuitvraag van DNB en AFM en is bedoeld om een algemeen beeld te vormen over de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering waaraan de instellingen die onder toezicht staan van AFM of DNB worden blootgesteld.
De uitvraaglijst is gebaseerd op algemene/internationale analyses of studies zoals de National Risk Assessment (NRA). Op grond van de Europese anti-witwasrichtlijn3 dienen de EU-lidstaten een NRA vast te stellen. De NRA’s worden in opdracht van de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Financiën periodiek geactualiseerd en bevatten de grootste witwas- en terrorismefinancieringsdreigingen. In de huidige NRA witwassen zijn verschillende rechtsvormen, zoals stichtingen, eenmanszaken en bv's, geïdentificeerd als hoog risico. In de NRA terrorismefinanciering zijn onder andere charitatieve, religieuze en educatieve stichtingen of andere rechtsvormen geïdentificeerd als hoog risico. De sectoren in de NRA vormen niet generiek een hoog risico, maar vanwege mogelijke integriteitsrisico’s hebben deze wel de aandacht van de FATF, de Europese Commissie, de Nederlandse overheid en financiële toezichthouders.
Vanwege hogere risico’s bij bepaalde organisaties willen AFM en DNB informatie over in hoeverre financiële instellingen dergelijke organisaties als klant hebben en daarmee – indirect – zijn blootgesteld aan integriteitsrisico’s in die sectoren. DNB heeft al aangegeven dat de uitvraag niet betekent dat verwacht wordt dat financiële instellingen aan alle klanten in de betreffende sector per definitie een hoog risicoprofiel toekennen.4 AFM zal een soortgelijke boodschap in de update van de Leidraad Wwft opnemen.
Bij de vraag over het aantal meldingen, merk ik graag het volgende op: het is bij FIU-Nederland niet bekend hoeveel religieuze (waaronder kerkgenootschappen) en charitatieve instellingen er in totaal zijn. FIU-Nederland onderzoekt meldingen van Wwft-instellingen op basis van indicatoren van mogelijk witwassen of terrorismefinanciering of een achterliggend gronddelict en registreert hierbij niet apart of het om een religieuze of charitatieve instelling gaat. De zoekslag die naar aanleiding van deze vraag verricht is, is gebaseerd op deze indicatoren en geeft daarom geen uitputtend beeld van alle verdachte transacties in relatie tot het aantal religieuze en charitatieve instellingen. FIU-Nederland ontvangt van instellingen meldingen over ongebruikelijke transacties, analyseert deze en merkt ze eventueel aan als verdachte transacties.
Uit de zoekslag die is verricht komt naar voren dat in de periode van 2020 tot en met 2022 door het hoofd FIU-Nederland 27 transacties in relatie tot religieuze instellingen verdacht zijn verklaard en beschikbaar zijn gesteld aan de rechtshandhavende autoriteiten. In de 27 verdachte transacties zijn in totaal 16 verschillende instellingen benoemd.
Daarnaast is een zoekslag verricht naar charitatieve instellingen. In de periode van 2020 tot en met 2022 zijn 20 gemelde transacties in relatie tot charitatieve instellingen door het hoofd FIU-Nederland verdacht verklaard en beschikbaar gesteld aan de rechtshandhavende autoriteiten. De 20 verdachte transacties hebben betrekking op één charitatieve instelling.
Zie antwoord vraag 4.
Zie antwoord vraag 4.
Op grond van de Wwft dienen Wwft-instellingen individueel cliëntenonderzoek te doen en daarbij een inschatting te maken van mogelijke witwasrisico’s bij de klant, op basis van een risicogebaseerde benadering. De instelling dient hiervoor zelf daarvoor de vereiste procedures vast te leggen. Zoals de rechter in de Bunq zaak5 heeft beslist, genieten instellingen daarbij een zekere mate van vrijheid. Er dient pas verscherpt cliëntonderzoek uitgevoerd te worden door de instelling indien er daadwerkelijk sprake is van een verhoogd risico in het individuele geval naar het oordeel van de instelling. Ik vind het belangrijk dat de instellingen de door de wet gevraagde individuele benadering juist toepassen. Het is niet de bedoeling dat individuele klanten geweerd worden door instellingen op basis van een sectorbreed risico.
Zoals ik aangaf in het antwoord op de vragen 4,5 en 6 heeft DNB middels een publicatie verduidelijkt dat een generiek sectorrisico niet direct doorgetrokken moet worden naar een individuele klant. De AFM zal dit ook verduidelijken. Ik heb tevens, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, de onderzoekers die bezig zijn met de actualisering van de NRA gevraagd of het mogelijk is om factoren aan te wijzen of omstandigheden te noemen die maken dat risico’s voor een bepaalde rechtsvorm of binnen een bepaalde rechtsvorm, zoals stichtingen en verenigingen, hoger of lager zijn.6 Dit helpt instellingen bij de risicogebaseerde benadering.
Ik acht het niet geëigend om aan de hand van voorbeelden in te gaan op de algemene toepassing van de wet, met het risico om middels deze beantwoording te treden in de zelfstandige afweging van instellingen. Voor zowel het reguliere als het verscherpte cliëntenonderzoek geldt dat Wwft-instellingen een voortdurende controle moeten uitoefenen op de transacties van de cliënt om te verzekeren dat deze transacties overeenkomen met het risicoprofiel van de cliënt. Dit volgt direct uit de Wwft (artikel 3, tweede lid, onder d) en is een implementatie van de Europese anti-witwasrichtlijn. Op grond van de AVG (artikel 6, eerste lid, onder c) is de verwerking van persoonsgegevens toegestaan indien dit noodzakelijk is om aan een wettelijke verplichting te voldoen. Welke gegevens bij het uitvoeren van transacties door betaaldienstverleners van zowel de betaler als de begunstigde dienen worden bijgevoegd is vastgelegd in de Europese verordening betreffende geldovermakingen. Simpel gesteld ziet de bank de bij- en afschrijvingen zoals die terugkomen in het overzicht waar charitatieve instelling zelf ook over beschikt. Indien betalingen op de bankrekening van de charitatieve instelling niet overeenkomen met het risicoprofiel van de charitatieve instelling kan de bank nader onderzoek doen naar de herkomst van de middelen. Hoe de bank dit moet doen is niet voorgeschreven. In de regel zal de bank contact opnemen met de charitatieve instelling voor een toelichting.
Zie antwoord vraag 8.
Hiervoor geldt hetzelfde proces als beschreven in het antwoord op vraag 8 en 9. Ten eerste betekent het feit dat grote giften aan een charitatieve instelling worden gedaan niet per definitie dat sprake is van hogere risico’s. Als transacties niet passen bij het risicoprofiel van de instelling dan zal de bank in de regel eerst bij de instelling om toelichting vragen op de betreffende transacties. Uiteraard mogen Wwft-instellingen de medische gegevens van donateurs niet registreren zonder wettelijke grondslag. Een transactie onthult op zich nog niet iets over iemands gezondheidstoestand. De vraag of in een bepaald geval sprake is van een medisch persoonsgegeven hangt af van de omstandigheden van het geval.
De bankierseed of -belofte geldt voor (bepaalde) personen die werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van een financiële onderneming, niet voor medewerkers van DNB en de AFM. Medewerkers van DNB en de AFM leggen een eigen ambtseed af en zij zijn gehouden aan de wet en specifiek aan de in de Algemene wet bestuursrecht neergelegde beginselen van behoorlijk bestuur bij hun taakuitoefening.
Bankmedewerkers leggen een eed of gelofte af (de bankierseed). Deze bevat de volgende normen:
dat ik mijn functie integer en zorgvuldig zal uitoefenen;
dat ik een zorgvuldige afweging maak tussen de belangen van alle partijen die bij de onderneming zijn betrokken, te weten die van de klanten, de aandeelhouders, de werknemers en de samenleving waarin de onderneming opereert;
dat ik in die afweging het belang van de klant centraal zal stellen;
dat ik mij zal gedragen naar de wetten, de reglementen en de gedragscodes die op mij van toepassing zijn;
dat ik geheim zal houden wat mij is toevertrouwd;
dat ik geen misbruik zal maken van mijn kennis;
dat ik mij open en toetsbaar zal opstellen en mijn verantwoordelijkheid voor de samenleving ken;
dat ik mij zal inspannen om het vertrouwen in de financiële sector te behouden en te bevorderen.
In dit kader kan er sprake zijn van een spanning tussen enerzijds het belang van de klant centraal stellen en anderzijds de wettelijke verplichtingen. Daarbij zij opgemerkt dat de risicogebaseerde toepassing van de Wwft ook betekent dat een bank geen onnodig belastende informatieverzoeken bij een klant doet als dat niet volgt uit de risico’s. Bankmedewerkers die de eed of belofte hebben afgelegd zullen daarom per geval een belangenafweging moeten maken en hun eigen inschatting moeten maken. Het is niet aan mij om aan de hand van hypothetische voorbeelden van geval tot geval uitspraken te doen over de toepassing van alle afzonderlijke elementen van de bankierseed of -belofte en hun onderlinge verhouding. Indien een klant meent dat de bankierseed of -belofte en de bijbehorende gedragscode is overtreden kan die zich wenden tot de Stichting Tuchtrecht Banken voor een uitspraak door de Tuchtcommissie.7
Zoals in de beantwoording in de voorgaande vragen uiteen is gezet is de benadering van religieuze instellingen en charitatieve instellingen, ingegeven door objectief vastgestelde risico-indicatoren en is de uitvraag geen aanwijzing aan financiële instellingen om al deze groepen integraal als hoog-risico aan te merken. DNB heeft ook al aangegeven niet te verwachten dat alle klanten binnen deze sectoren een hoog risicoprofiel dienen te krijgen. AFM zal dit, zoals eerder genoemd, ook verduidelijken.
Zie antwoord vraag 11.
Zie antwoord vraag 7.
Zie antwoord vraag 7.
De Autoriteit Persoonsgegevens is een onafhankelijk toezichthouder die eigenstandig besluit om een onderzoek in te stellen. Een verzoek om onderzoek zou daar tegenin druisen. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens verplicht om, behoudens handhaving, verwerkingsverantwoordelijken, zoals DNB en de AFM, te informeren over hun verplichtingen. Los van deze wettelijke bepalingen vind ik het aangewezen en vanzelfsprekend dat onafhankelijke toezichthouders zoals de Autoriteit Persoonsgegevens, DNB en de AFM uit eigen beweging met elkaar in contact treden en, indien dat nodig blijkt, afspraken maken over hun onderlinge activiteiten.
Zoals in antwoord op genoemde vragen8 is gesteld is het niet aan het kabinet om te beoordelen of er in specifieke gevallen sprake is van verboden onderscheid, hetzelfde geldt voor overtredingen van het Wetboek van Strafrecht. Voor een toelichting op het gebruik van de uitvragen verwijs ik naar de voorgaande antwoorden.
Hierbij bericht ik u dat ik de door het lid Grinwis (ChristenUnie) gestelde schriftelijke vragen over de vragenlijst Wwft & Sw voor beleggingsondernemingen van de AFM en de vragenlijst integriteitsrisico van DNB (ingezonden op 2 maart, met kenmerk 2023Z03692) niet binnen de door u gestelde termijn kan beantwoorden, vanwege de vereiste afstemming. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.