Ingediend | 22 februari 2023 |
---|---|
Beantwoord | 28 maart 2023 (na 34 dagen) |
Indiener | Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
Beantwoord door | Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
Onderwerpen | criminaliteit openbare orde en veiligheid organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2023Z03209.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20222023-2056.html |
Ja.
Vanuit het perspectief van de burger is het recht op inzage van persoonsgegevens belangrijk, omdat dit de burger de mogelijkheid geeft om te controleren wie zijn of haar persoonsgegevens heeft ontvangen. Dit stelt de burger in staat om zijn of haar privacy rechten effectief uit te oefenen. Een burger kan bij elk orgaan een beroep doen op zijn inzagerecht.
Zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie aangeeft, moet elke verwerking van persoonsgegevens in overeenstemming zijn met de in artikel 5 van de Algemene verordening gegevensbescherming vermelde beginselen, waaronder het transparantiebeginsel. Dit is onder meer nodig om het recht van inzage te kunnen eerbiedigen. Het inzagerecht moet de betrokkene niet alleen in staat stellen om na te gaan of de betreffende persoonsgegevens juist zijn, maar ook of deze rechtmatig worden verwerkt. Voorts vormt het inzagerecht een noodzakelijke schakel om ook andere rechten op grond van de AVG te kunnen uitoefenen, waaronder het recht op rectificatie en op gegevenswissing. Daarom dient de verstrekte informatie aan de betrokkene zo nauwkeurig mogelijk te zijn.
Los van de uitspraak van het Hof om wil ik benadrukken dat de burger, bij het uitoefenen van zijn recht op inzage, kan kiezen of hij inzage wil in de informatie over de concrete ontvangers, dan wel in de informatie over de categorieën van ontvangers. Het recht op bescherming van persoonsgegevens is overigens geen absoluut recht. Dit recht moet worden beschouwd in relatie tot de functie ervan in de samenleving en moet worden afgewogen tegen andere grondrechten. Daarom kan dit recht worden beperkt tot informatie over de categorieën van ontvangers indien het onmogelijk is om informatie te verstrekken over wie de concrete ontvangers waren, in het bijzonder wanneer deze nog niet bekend zijn. Daarnaast is het geoorloofd om te weigeren gevolg te geven aan verzoeken van de betrokkene, wanneer deze kennelijk ongegrond of buitensporig van aard zijn, met dien verstande dat de verwerkingsverantwoordelijke de kennelijk ongegronde of buitensporige aard van die verzoeken moet aantonen.
Zoals bij u bekend op basis van de brief van de Belastingdienst van 27 september 2022 worden de betrokkene burgers hierover actief geïnformeerd2. PwC heeft onderzoek gedaan naar externe gegevensdeling uit FSV3. De Belastingdienst heeft tevens twee vervolgonderzoeken4 gedaan naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek van PwC. Uit deze onderzoeken komt naar voren dat over505 burgers en 8 burgers gegevens zijn verstrekt over of uit FSV aan andere organisaties. De betrokken burgers zullen hierover door de Belastingdienst worden geïnformeerd. Dit proces start deze maand. De burger krijgt te horen op welke manier, welke informatie en aan welke partij informatie is verstrekt. Meestal betrof de informatieverstrekking dat een betrokkene in FSV is opgenomen, maar is er geen informatie uit FSV verstrekt.
Daar waar het FSV betreft, wordt de identiteit van de ontvangers van informatie die door de Belastingdienst is verstrekt, op organisatieniveau kenbaar gemaakt. Waar het ontvangers in de strafrechtelijke keten betreft, wordt in overleg met het Openbaar Ministerie de identiteit op categorie-niveau kenbaar gemaakt.
Ja.
Ja, ik ben bekend met het ingenomen standpunt.
Graag geef ik toelichting. Van belang voor de betrokken burgers is of gegevens herleidbaar zijn tot hun persoon. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) geeft in artikel 4, aanhef en onder 1, een definitie van persoonsgegevens. Persoonsgegevens zijn alle informatie van een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon; als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identifcatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon.
Om te bepalen of een gegeven een persoonsgegeven is, moet niet gekeken worden naar een enkel gegeven, maar naar de set van gegevens, de dataset. Bevindt zich in de dataset een identificator, zoals het burgerservicenummer, dan is de natuurlijke persoon geïdentificeerd. Alle gegevens uit de set zijn dan persoonsgegevens. Bevindt zich in de dataset niet een identificator, maar kan een natuurlijke persoon geïdentificeerd worden door het samenstel van gegevens, ook dan zijn alle gegevens uit de dataset persoonsgegevens.
De teamcode 88 wordt gebruikt om aangiften van natuurlijke personen en/of entiteiten in het juiste team te laten behandelen. In dat geval worden bepaalde aangiften en zaken specifiek toebedeeld aan de teams intensief toezicht, omdat er met betrekking tot die aangiften een verhoogde kans op (bewust) niet compliant gedrag bestaat. Dat zijn de aangiften die een teamnummer, i.c. teamcode 88, krijgen toebedeeld. Daarnaast wordt in gevallen teamcode 88 gebruikt in modellen van de Belastingdienst.
Het gegeven «teamcode 88» als los gegeven is niet geschikt om een natuurlijke persoon te identificeren en daarmee geen persoonsgegeven. Een natuurlijke persoon die met toepassing van het burgerservicenummer (BSN) staat geregistreerd op een lijst, of wordt toebedeeld aan een bepaald behandelteam, is een geïdentificeerde natuurlijke persoon. De in dat verband en in die context vastgelegde set van gegevens, waaronder de toegekende «teamcode 88», kwalificeert in dat geval wel als persoonsgegeven.
Teamcode 88 als onderdeel van een set gegevens over een natuurlijke persoon is een persoonsgegeven.
Ja, ik ben bekend met het ingenomen standpunt.
Ja.
Ja.
Het is in het belang van iedereen dat in een juridische procedure de juiste feiten en overwegingen naar voren gebracht worden.
De Minister heeft als procespartij in rechterlijke procedures betreffende de AVG de verantwoordelijkheid om zelf te beoordelen of, en op welke wijze, een ingesteld beroep verweer behoeft en welke juridische argumentatie daarin wordt gebezigd. De Minister heeft, net als de burger, behoefte aan consistente en heldere rechtspraak. Daarvoor kan het dus nodig zijn om in verweer eerdere rechtspraak aan te halen. Dit kan er ook toe leiden dat de Raad van State expliciet terugkomt op haar eerdere uitspraken. Jurisprudentie van het Hof van Justitie en de Raad van State als hoogste rechtscollege(s) in (nationale) procedures over de AVG maken onderdeel uit van (de uitleg van) het geldende recht. Waar nodig zal daarnaar worden verwezen of – in een eerder stadium – conform deze jurisprudentie worden gehandeld. Een voorbeeld is het arrest van het Hof van Justitie7 waarin werd overwogen dat aan het begrip «persoonsgegevens» een ruime betekenis toekomt.
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst zal hier in de FSV-brief die in mei aan uw Kamer wordt gestuurd op terugkomen.
Ik ben het met u eens dat het recht op rectificatie van artikel 16 van de AVG in beginsel alleen kan worden uitgeoefend als een betrokkene ermee bekend is welke persoonsgegevens van hem verwerkt zijn. De AVG verlangt echter niet dat eerst een verzoek om inzage ingediend wordt. Zoals hiervoor is aangegeven, kan het recht op inzage op grond van de bepalingen in artikel 23 van de AVG, en nationaalrechtelijk uitgewerkt in artikel 41 van de Uitvoeringswet AVG, worden beperkt, bijvoorbeeld in het geval van een lopend onderzoek naar fraude of niet-naleving. In die situatie kan een betrokkene zijn recht op rectificatie mogelijk (tijdelijk) niet uitoefenen.
In zijn algemeenheid geldt dat een betrokkene op grond van artikel 15 van de AVG recht op inzage heeft in de persoonsgegevens die van betrokkene verwerkt worden en recht op aanvullende informatie. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt; in een begrijpelijk overzicht. Deze informatieverstrekking is belangrijk voor de bescherming van de rechten van de burger, omdat de burger zo de juistheid van de informatie kan verifiëren. Het recht op inzage en een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt is essentieel voor het waarborgen van een eerlijke en transparante behandeling van burgers. Dit recht kan worden ingeperkt, zie hiervoor als voorbeeld vraag 12.
De omschrijving «alle informatie» uit de definitie van persoonsgegevens ziet niet op alle c.q. gehele documenten, maar op alle persoonsgegevens in documenten; dus over passages en delen van teksten die over een betrokkene gaan. Een juridische uiteenzetting of een mening of beoordeling is alleen een persoonsgegeven van betrokkene als blijkt dat deze ook daadwerkelijk over de betrokkene gaat bijvoorbeeld als er staat: «en dit gaat over betrokkene». Passages en delen van teksten die niet gaan over persoonsgegevens vallen buiten het verzoek om inzage.
De artikelen 6 en 8 van het ERVM beschermen verschillende belangen, respectievelijk het recht op een eerlijk proces en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beschermt het recht op een eerlijk proces. In het strafrecht en civiele recht beschermt artikel 6 het recht op een openbare zitting voor een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank binnen een redelijke termijn, de aanname van onschuld en andere basisrechten voor verdachten. Artikel 6 van het EVRM beschermt de informatiepositie van een procespartij, bijvoorbeeld van een belastingplichtige. Zo is voor beroepsprocedures in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het toesturen van de op de zaak betrekking hebbende stukken geregeld. Alle stukken die het bestuursorgaan ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van geschilpunten dienen in de procedure te worden ingebracht.
Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voorziet in het recht op respect voor privé en familieleven, het eigen huis en het briefgeheim, waarbij bepaalde beperkingen in overeenstemming met de wet en noodzakelijk in een democratische samenleving mogelijk zijn. Het recht op inzage in de persoonsgegevens is verwant aan het privacyrecht uit artikel 8 van het EVRM. Artikel 8 van het EVRM beschermt niet de informatiepositie van betrokkene in een juridische procedure, maar betrokkene als betrokken persoon.
De bestaande wet- en regelgeving biedt de kaders en mogelijkheden aan een betrokkene om het recht op inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens te effectueren. Voor aanvullend beleid op dit punt zie ik geen aanleiding.
Ja.
De onderwerpen van deze evaluatie zijn: relevantie en doel van de LSI, de samenwerking tussen de ketenpartners, het LSI convenant, onderlinge gegevensuitwisseling, doorlichting lopende wijkgerichte aanpak projecten en de toekomst van de LSI. De evaluatie wordt uitgevoerd door Adviesbureau Berenschot. Een overzicht van de kosten en opbrengsten van LSI projecten is geen onderdeel van de evaluatie. De Tweede Kamer wordt over deze evaluatie voor de zomer geïnformeerd.
Ja.
Ja, het binnentreden van een woning door ambtenaren vormt een inbreuk op de privacy van betrokkenen.
Nee, daar ben ik het niet mee eens.
Volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kan de inbreuk op de privacy, die het binnentreden van een woning vormt, gerechtvaardigd zijn als een legitiem doel gediend wordt met het binnentreden. De concrete bevoegdheid om huisbezoeken af te leggen ten behoeve van de sociale zekerheid is geregeld met de «Wet huisbezoeken». Met deze wet is in de afzonderlijke uitkeringswetten een grondslag opgenomen dat de feitelijke leefsituatie gecontroleerd kan worden ten behoeve van vaststelling van het recht op uitkering.
In de Algemene wet op het binnentreden (Awob) wordt geregeld dat bij binnentreden in principe voorafgaande toestemming is vereist, die moet blijken aan degene die wenst binnen te treden (artikel 1, vierde lid). Dit is een nadere uitwerking van artikel 12 Grondwet, die het vereiste van toestemming voor binnentreden stelt. In de wetsgeschiedenis10 en jurisprudentie11 is dit toestemmingsvereiste zo ingekleurd, dat er ten minste sprake moet zijn van vrijelijk gegeven toestemming, op basis van voldoende informatie.
Daarmee zijn de definities vrijwel gelijkluidend, aangezien de belangrijkste criteria overeenkomen: ook toestemming in de zin van de AVG moet vrijelijk en ondubbelzinnig gegeven zijn, en op basis van juiste en volledige informatie worden gegeven. Niettemin wordt er in de AVG een andere, strengere uitleg aan dit begrip gegeven. Dit volgt uit een redenering dat van vrijelijk gegeven toestemming geen sprake kan zijn, als er een duidelijke ongelijke verhouding (zoals een afhankelijkheidsrelatie) is tussen de betrokkene en de verwerkingsverantwoordelijke.12 Vanwege deze ongelijke verhouding in de relatie tussen de betrokkene en overheidsinstanties, kunnen overheidsinstanties dus slechts bij zeer uitzonderlijke omstandigheden toestemming ten grondslag leggen aan verwerkingen van persoonsgegevens.
Dit toestemmingsbegrip is in de rechtspraak in het kader van binnentreden minder streng uitgelegd. De Awob kent geen rechtsvermoeden zoals de AVG kent. Dezelfde uitleg zou immers betekenen dat overheidsfunctionarissen in principe, zelfs met een wettelijke bevoegdheid, nooit zonder machtiging in de zin van de Awob zouden kunnen binnentreden. Dit is ook onwenselijk, omdat in sommige gevallen een huisbezoek noodzakelijk is voor het vaststellen op het recht op uitkering.
Nee, zie het antwoord op vraag 20.
Het klopt dat aan het weigeren van toestemming tot binnentreden gevolgen kunnen worden verbonden, zoals bijvoorbeeld het lager vaststellen of het intrekken van een uitkering omdat de betrokkene de toezichthouder op die manier niet in staat stelt om vast te stellen in hoeverre de betrokkene recht heeft op die uitkering. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 20. Dit is echter gerechtvaardigd, omdat bij een vermoeden van fraude met de woon- of leefsituatie een huisbezoek in sommige gevallen het enige middel kan zijn om de feitelijke situatie te kunnen beoordelen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 20.
Ja.
Destijds is er voor en door het Westland Interventieteam (WIT) een software-applicatie gebouwd ter ondersteuning van de werkzaamheden. Deze applicatie is tien jaar niet meer in gebruik. Er is over deze applicatie geen aanvullende informatie aangetroffen.
Ja.
Zoals ik bij vraag 23 heb aangegeven is de applicatie die voor het WIT is gebouwd niet meer in gebruik. Er is helaas niet meer te achterhalen welke gegevens hierin opgeslagen en verwerkt werden.
Ja, daar ben ik mee bekend. De door deze werkgroep geproduceerde documenten worden ter beschikking gesteld en meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
Ja, daar ben ik mee bekend. Deze procesbeschrijving kan ter beschikking worden gesteld en wordt meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
Ja.
Ja.
Ik herken het begrip «top-downlijst van risicofactoren» niet. Het begrip «top-downlijst van risicofactoren» komt niet voor in de documentatie van de LSI, behalve in dit verslag. Vermoedelijk is deze term door de senior-criminaliteitsanalist SIOD ongelukkig gebruikt bij de presentatie van de LSI vergadering van 2 maart 2006. Deze manier van werken komt mij niet bekend voor. Over de huidige manier van werken van de LSI heb ik uw Kamer geïnformeerd met de brief van 26 januari jongstleden18.
Dergelijke lijsten zijn voor zover bekend niet gebruikt binnen SyRI en er worden voor zover bekend geen top-downlijsten van risicofactoren gehanteerd binnen de LSI.
Over het gebruik van risicofactoren binnen SyRI is de Kamer eerder geïnformeerd19.
Zie het antwoord op vraag 30.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 29 herken ik het begrip «top-downlijsten van risicofactoren» niet. In algemene zin valt het volgende te zeggen. De Belastingdienst heeft in het verleden informatie aangeleverd aan het Inlichtingenbureau in het kader van toepassing van de Wet SUWI. Over welke personen en welke informatie is gedeeld is niet meer te achterhalen, omdat bij de Belastingdienst deze informatieniet is opgeslagen. Het Inlichtingenbureau heeft de informatie van de Belastingdienst samen met informatie van andere partijen verwerkt tot zogenaamde «verwonderadressen» en deze gedeeld met de Nederlandse Arbeidsinspectie (de toenmalige Inspectie SZW). Zij hebben de informatie verder verrijkt en gedeeld met de projectleiders. In de werkprocedure van het inmiddels opgeheven systeem SyRI is opgenomen dat er geen signaal teruggaat naar de bij het inlichtingenbureau aanleverende partijen. Dit betekent dat er in principe geen informatie uit de risicoanalyses rond SyRI in FSV verwerkt kan zijn.
Voor de volledigheid merk ik op dat de LSI een samenwerkingsverband is – waar het Inlichtingenbureau overigens geen onderdeel van uitmaakt – en SyRI een middel was om tot risicoselectie te komen. SyRI is op 5 februari 2020 door de rechter onverbindend verklaard. Sinds deze uitspraak is SyRI niet meer als handhavingsinstrument ingezet.
De Belastingdienst heeft een quick-scan verricht of in FSV verwijzingen naar dergelijke risicoanalyses zijn opgenomen door te zoeken op de trefwoorden van het samenwerkingsverband en het destijds gebruikte systeem: LSI respectievelijk SyRI (en oudere benamingen, zoals Sari). De Belastingdienst heeft de volgende bevindingen:
Deze verwijzingen zijn vermoedelijk als gevolg van bespreking over casuïstiek (casusoverleg LSI) opgenomen in FSV.
De Belastingdienst werkt met objectieve criteria om keuzes te kunnen maken. Hierbij geldt dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Indien door meerdere partners risico's werden gezien, dan kon de keuze worden gemaakt om als eerste te handhaven in die wijk/gebied/postcode waar de meeste signalen van alle partners tezamen voorkwamen. Dit op basis van efficiënte inzet van de beschikbare capaciteit.
De Belastingdienst werkt op basis van handhavingsregie. Dit betekent dat er op een systematische en gestructureerde wijze wordt gekeken naar burgers en bedrijven om zodoende op basis van kennis keuzes te kunnen maken in de handhaving. Hierbij wordt gekeken naar de aard, ernst en omvang. Indien zich binnen een LSI project een bepaald risico voordoet beoordeelt de Belastingdienst in het proces van handhavingsregie of en hoe hij tot handhaving overgaat. Overigens neemt de Belastingdienst sinds juli 2021 niet meer deel aan nieuwe LSI-projecten in afwachting van een DPIA van de LSI-samenwerking, omdat de Functionaris voor Gegevensbescherming van het Ministerie van Financiën verantwoording zoals bedoeld in de AVG voor de gegevensverwerkingen in het kader van LSI nodig acht.
Ja, daar ben ik mee bekend. De taakstelling van 180 miljoen waar in het verslag van 16 december 2010 over gesproken wordt betrof een fraudetaakstelling over de gehele sociale zekerheid, niet
specifiek de LSI. Het samenwerkingsverband LSI heeft geen taakstelling.
Ja, daar ben ik mee bekend. Deze presentatie kan ter beschikking worden gesteld en wordt meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
De Belastingdienst kan in LSI verband op verzoek informatie verstrekken aan de in uitvoeringsregeling AWR artikel 43c lid 1 letter w opgenomen instanties, waaronder de Nederlandse Arbeidsinspectie, UWV en SVB. Het is niet meer te achterhalen of er informatie is verstrekt aan het informatieknooppunt Sociale Zaken en Werkgelegenheid in algemene zin vanuit de Belastingdienstomdat de gegevens niet bewaard zijn. Waar het specifiek de verstrekking betreft van informatie uit of over FSV aan het Informatieknooppunt SZW, verwijs ik naar antwoord 36.
In de verschillende onderzoeken van PwC en de Belastingdienst naar gegevensverstrekking uit en over FSV zijn 17 e-mails gevonden die gericht zijn aan SZW op de e-mailadressen @opsporingszw.nl en @inspectieszw.nl met daarin informatie over FSV. Het informatieknooppunt SZW was ondergebracht bij de Inspectie SZW (sinds 1 januari 2022 de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA)).
Ja, daar ben ik mee bekend. Als het gaat om de risico-indicatoren en risicomodellen heeft het Inlichtingenbureau (IB) geholpen met de technische implementatie. Door capaciteitsgebrek is de menukaart niet tot stand gekomen. Het IB heeft voor zover bekend niet bijgedragen aan de inhoudelijke keuzes.
Ja, daar ben ik bekend mee. Dit rapport kan ter beschikking worden gesteld en wordt meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
Ja, daar ben ik bekend mee. Dit draaiboek (ook wel handboek genoemd) kan in meerdere versies ter beschikking worden gesteld en worden meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
Ja, daar ben ik bekend mee. Deze presentatie kan ter beschikking worden gesteld en wordt meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
Ja, ik ben bekend met de Librakaart. Nee, ik kan deze kaart niet ter beschikking stellen. Deze kaart is in de ontwikkelfase gestrand en niet in gebruik genomen.
Aangezien de Librakaart niet doorontwikkeld en in gebruik genomen is, is niet te zeggen welke specifieke gegevens gedeeld zouden worden. Voor de ontwikkeling betrof het geaggregeerde gegevens op postcode 4 niveau die niet herleidbaar waren tot personen.
Ja, daar ben ik bekend mee. Deze presentatie kan ter beschikking worden gesteld en wordt meegestuurd met de beantwoording van deze vragen. Voor de volledigheid merk ik op dat in de presentatie een huisbezoek app wordt genoemd, deze app is voor zover bekend niet binnen LSI verband gebruikt.
Ja, daar ben ik bekend mee. Ook binnen de LSI-projecten is het niet toegestaan om etnisch te profileren. Dat deze term in het verslag voorkomt, heeft er mee te maken dat één van de LSI-partijen vond dat het projectplan Venlo de indruk kon wekken dat de selectie van adressen werd verricht op basis van etnisch profileren. Daarom is in de LSI vergadering, onder leiding van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vastgesteld dat dit project alleen dan doorgang kon vinden als er geen sprake zou zijn van etnisch profileren. Dit is toen nagegaan en bleek te berusten op een misverstand.
In de brief van 26 januari 2023 over de LSI aan uw Kamer is in bijlage 2 toegelicht dat uit het PwC onderzoek «Gegevensdeling met derden» niet is gebleken dat lijsten met FSV-informatie buiten de Belastingdienst zijn verstrekt.
In mijn brief van 30 mei 202231 informeerde ik u over 119 andere lijsten dan FSV, waarin onder andere risico- of fraudesignalen zijn opgenomen. Van die lijsten wordt vastgesteld of deze onterechte gevolgen hebben gehad voor burgers. Bij deze analyse zal ik ook betrekken of achterhaald kan worden of deze lijsten of informatie hieruit aan gemeenten zijn verstrekt.
Het is helaas niet mogelijk om de Kamervragen van het lid Omtzigt over de LSI-verslagen, de uitspraak van het Europese Hof d.d. 12 januari 2023 over informatie over het verstrekken van data over persoonsgegevens alsmede de uitspraak van de Raad van State d.d. 1 februari 2023 over inzage in de aanleiding voor een fraude-onderzoek en code-88 binnen de gestelde termijn van drie weken te beantwoorden. De reden van het uitstel is dat de afstemming met onder andere het Ministerie van Financiën en medeoverheden meer tijd vergt. Uiteraard doen wij ons best om de antwoorden zo spoedig mogelijk naar uw Kamer te sturen. Ik verstuur deze uitstelbrief mede namens de Staatssecretaris voor Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.