Ingediend | 30 november 2022 |
---|---|
Beantwoord | 15 februari 2023 (na 77 dagen) |
Indiener | Lisa Westerveld (GL) |
Beantwoord door | Kuipers , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
Onderwerpen | beroepsonderwijs hoger onderwijs onderwijs en wetenschap ziekten en behandelingen zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2022Z23585.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20222023-1553.html |
Instellingen mogen i.v.m. de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) niet informeren naar het ziektebeeld van een student. Ook als studenten uit eigen beweging hier melding van maken registeren instellingen -met oog op de privacy van studenten- niet met welke langdurige ziekte de student precies kampt. Ziekte is onder de AVG een bijzonder persoonsgegeven. Wel doet het RIVM onderzoek naar post covid, zowel onder jongeren en volwassenen, als onder kinderen. Dit onderzoek loopt nog.
Zie antwoord op vraag 1.
Zie antwoord op vraag 1.
Elke student heeft te maken met andere bijzondere omstandigheden en andere kosten. Het is dan ook belangrijk dat instellingen de ruimte hebben om maatwerk te bieden en per student – in overleg – te bekijken wat er voor hem of haar nodig is om de studie succesvol te kunnen volgen en voltooien. Ook niet-financiële manieren om studievertraging te voorkomen (bijv. extra studiebegeleiding of audiovisuele hulpmiddelen om colleges te volgen) spelen hierbij een belangrijke rol. Instellingen met goede studiebegeleiding om uitval of studievertraging te voorkomen, zullen mogelijk minder aanvragen voor ondersteuning ontvangen en toekenningen voor kortere duur hoeven te verlenen. Al deze factoren kunnen leiden tot verschillen tussen instellingen in de hoeveelheid ondersteuning aan studenten.
Zoals eerder aan uw Kamer is meegegeven in het verslag van een schriftelijk overleg uit 2019 (Kamerstuk 31 288, nr. 683) is in een brief aan de instellingen voor hoger onderwijs een bedrag binnen de bandbreedte van € 200 tot € 300 per maand studievertraging als richtsnoer meegegeven, aangezien uit de gegevens in de jaarverslagen bleek dat deze bandbreedte door veel van de instellingen wordt gebruikt. Waar hiervan wordt afgeweken, gaat dit vaak om een hoger bedrag.
In het hoger onderwijs kunnen studenten met post covid-klachten, net als andere studenten die door bijzondere omstandigheden zoals ziekte of mantelzorg studievertraging oplopen of verwachten op te lopen, aanspraak maken op een tegemoetkoming uit het profileringsfonds van hun instelling. De bijzondere omstandigheid zelf geeft geen recht op een tegemoetkoming; er dient sprake te zijn van (verwachte) studievertraging.
De verantwoordelijkheid voor het verstrekken van de juiste informatie over het profileringsfonds ligt primair bij de instellingen, aangezien zij dit fonds zelf beheren. Met instemming van de medezeggenschap stellen zij, elk in hun eigen regeling profileringsfonds, regels van procedurele aard vast, bijvoorbeeld m.b.t. de aanvraagprocedure. Alle informatie dient op de instellingswebsite goed vindbaar, eenduidig en compleet te zijn. Daarnaast hebben studentendecanen de taak studenten die zich bij hen melden actief op de hoogte te brengen van voorzieningen zoals het profileringsfonds.
In opdracht van OCW is een website gemaakt (www.hogeronderwijstoegankelijk.nl/dit-heb-ik-nodig) waar alle (financiële) informatie te vinden is voor studenten met een ondersteuningsbehoefte of functiebeperking. Ook komt er vanuit de landelijke werkgroep Studentenwelzijn een handreiking voor onderwijsinstellingen die op zoek zijn naar manieren om studenten met een ondersteuningsbehoefte of functiebeperking goed te bereiken en te informeren over voorzieningen, waaronder het profileringsfonds.
Verder werkt OCW mee aan het programma «Student Centraal», onderdeel van het overheidsbrede project «Mens centraal». Binnen dit programma wordt samen met relevante partijen voortdurend de informatievoorziening aan (aankomende) studenten verbeterd. Daarbij wordt ook gekeken hoe het profileringsfonds nadrukkelijker onder de aandacht kan worden gebracht.
Tot slot is een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee de naam profileringsfonds zal worden gewijzigd in de herkenbaarder en toepasselijker naam studentenondersteuningsfonds.
Ik ben op de hoogte van het feit dat de voormalig Minister van OCW in haar brief over het profileringsfonds die in november 2021 aan de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 31 288, nr. 932), zorgen heeft geuit over de toegang tot en bekendheid met het profileringsfonds. Zij heeft de lijn gekozen om vooral de bekendheid van het fonds onder studenten in overmachtssituaties te vergroten. Dit is sindsdien staand beleid. Voor het vergroten van de bekendheid en toegankelijkheid van het fonds onder hun studenten zijn de instellingen, als eigenaar van het fonds, primair zelf verantwoordelijk. Daarnaast lopen er enkele acties die in mijn antwoord op vraag 5 zijn beschreven. Benadrukt moet worden dat er ook een verantwoordelijkheid bij de studenten zelf ligt. Van studenten mag immers worden verwacht dat zij binnen een redelijke termijn melding maken van de bijzondere omstandigheid die tot een ondersteunings-behoefte heeft geleid. Zij kunnen die behoefte kenbaar maken bij studentendecanen, die de taak hebben studenten actief op de hoogte te brengen van voorzieningen als het profileringsfonds, of bij studieadviseurs, die kunnen doorverwijzen.
In de brief over het profileringsfonds die in november 2021 aan de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 31 288, nr. 932), is uitgelegd hoe de extra middelen die in 2018 structureel aan de lumpsum van de hoger onderwijsinstellingen zijn toegevoegd, zijn besteed. Uit een analyse van de gegevens over het profileringsfonds die zijn opgenomen in de jaarverslagen van alle bekostigde hogescholen en universiteiten blijkt dat het totaalbedrag van de toewijzingen voor studenten in overmachtssituaties in 2019 met € 1,6 miljoen is gestegen t.o.v. het referentiejaar 2017. Op basis van deze gegevens lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de extra middelen door de instellingen voor het grootste deel daadwerkelijk voor de betreffende categorie zijn ingezet. Vanwege de lumpsumbekostiging (de extra middelen zijn niet geoormerkt) is het echter niet mogelijk aan te geven of (een deel van) het geld daarnaast is gebruikt voor andere zaken dan financiële ondersteuning van studenten in overmachtssituaties.
De bewering dat het gemiddelde toegekende bedrag vanuit het profileringsfonds aan studenten in situaties van overmacht sinds 2019 met bijna vijfhonderd euro is afgenomen kan niet worden bevestigd. De verantwoordingsgegevens over het fonds die moeten worden opgenomen in de jaarverslagen van bekostigde hogescholen en universiteiten omvatten de gemiddelde hoogte en duur van een toekenning, maar deze gegevens zijn – in tegenstelling tot de totale uitgaven en het totaal aantal toekenningen – niet altijd bekend. Als het bedrag dat men krijgt door het simpelweg delen van de totale uitgaven door het totaal aantal toekenningen lager uitvalt dan in eerdere jaren, zegt dit niet veel als niet ook de duur van de toekenning in ogenschouw wordt genomen. Het is bijvoorbeeld heel goed mogelijk dat bij een instelling het gemiddelde bedrag af neemt als gevolg van betere maatregelen en studiebegeleiding om uitval en studievertraging te voorkomen.
Daarnaast zijn 2020 en 2021 bijzondere jaren vanwege covid. De Vereniging Hogescholen heeft erop gewezen dat mogelijk studenten meer thuis zijn blijven wonen, waardoor zij voor een lager bedrag uit het profileringsfonds in aanmerking komen, of dat de flexibiliteit en het online werken voor sommige studenten een uitkomst heeft geboden, waardoor het aantal aanvragen lager is. Bedragen in deze twee jaren zijn dan ook niet vergelijkbaar met die in 2019.
Het gaat bij financiële ondersteuning vanuit het profileringsfonds altijd om een tegemoetkoming in de extra kosten gaat vanwege studievertraging die is opgelopen door een bijzondere omstandigheid zoals een overmachtssituatie, en niet om een compensatie van alle extra kosten die een student maakt. De hoogte van de financiële ondersteuning is gerelateerd aan de hoogte van de prestatiebeurs. Deze verschilt voor uit- en thuiswonende studenten. Daarnaast heeft elke student te maken met andere bijzondere omstandigheden en andere kosten. Instellingen hebben dan ook de ruimte en plicht om maatwerk te leveren.
Mbo-studenten met post covid kunnen net als studenten met andere medische problematiek, in sommige gevallen aanspraak maken op financiële ondersteuning vanuit het mbo-studentenfonds. Als een student vanwege post covid studievertraging heeft opgelopen en geen recht meer heeft op studiefinanciering, dan heeft de student recht op steun vanuit het studentenfonds. De hoogte van de steun bepaalt de individuele mbo-school, maar deze moet altijd in verhouding staan tot de extra studiekosten die de student vanwege de vertraging heeft gemaakt. Het mbo-studentenfonds is ingevoerd met ingang van studiejaar 2021 – 2022 en recent geëvalueerd. Hierover is uw Kamer op 20 december 2022 geïnformeerd (Kamerstukken 31 524, nr. 544, Vergaderjaar 2022–2023).
Mbo-studenten worden op verschillende manieren financieel ondersteund. Zo betalen ze tot het moment dat ze recht hebben op studiefinanciering geen lesgeld of cursusgeld en hebben ze bij aanvang van hun studie recht op een ov-studentenkaart. Wanneer een student nog geen recht heeft op studiefinanciering kan de student aanspraak maken op een bijdrage uit het mbo-studentenfonds in het geval de student of ouders/verzorgers daarvan niet de financiële middelen hebben om studiekosten te dekken. Hiermee moeten eventuele financiële barrières worden weggenomen en de toegankelijkheid van het mbo voor iedere mbo-student worden geborgd. Uit de eerdergenoemde evaluatie blijkt dat het mbo-studentenfonds nog onvoldoende bekend is onder studenten. Om die reden gaat de Minister van OCW, conform de motie van de leden Van der Graaf en Van der Molen (Kamerstuk 31 524, nr. 522, Vergaderjaar 2022–2023), met JOBmbo en de MBO Raad in gesprek om te kijken hoe de bekendheid van het fonds kan worden vergroot.
Zie antwoord op vraag 1.
Op dit moment ligt er een voorstel tot herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs vanaf 1 september in uw Kamer. Daarnaast kunnen studenten die te maken hebben met een bijzondere omstandigheden gebruik maken van verschillende regelingen. Studenten die als gevolg van een handicap of chronische ziekte niet in staat zijn om binnen de nominale duur van een opleiding af te studeren, kunnen bijvoorbeeld verlenging van de duur van de prestatiebeurs aanvragen (de voorziening prestatiebeurs). Hiervoor dienen zij bij DUO een verklaring van een arts en van hun onderwijsinstelling te overleggen. Ook kunnen deze studenten in sommige gevallen gebruikmaken van het profileringsfonds of mbo-studentenfonds. Zie voor een nadere toelichting over het profileringsfonds de antwoorden op uw eerdere vragen daaromtrent. Na de duur van de prestatiebeurs kunnen studenten die vertraging hebben opgelopen aanvullend nog drie jaar gebruikmaken van een lening en het collegegeldkrediet.
Studenten die vanwege hun medische beperking niet kunnen bijverdienen kunnen aanspraak maken op de studietoeslag die wordt verstrekt door gemeenten. Of studenten met post covid gebruik kunnen maken van de studietoeslag is afhankelijk van de aard, ernst en duur van de klachten in het individuele geval. Een onafhankelijke, medisch deskundige adviseert de gemeente of er sprake is van een structurele medische beperking. Zie hiervoor ook de beantwoording op vraag 20 over de studietoeslag.
Studenten die langdurig ziek zijn geweest door post covid (of een andere ziekte/aandoening), krijgen ondersteuning vanuit hun instelling om hun opleiding succesvol te kunnen hervatten en te voltooien. In overleg met de studentendecaan kan bijvoorbeeld worden gekeken wat er voor de betreffende student nodig is. Het kan daarbij gaan om zaken als extra studiebegeleiding, een aangepast studieprogramma, financiële ondersteuning of een combinatie ervan.
De Minister van OCW ziet geen aanleiding om concrete maatregelen te nemen om studenten beter te ondersteunen bij re-integratie na uitval wegens post covid. Studenten die langdurig ziek zijn geweest door post covid (of een andere ziekte/aandoening), krijgen ondersteuning vanuit hun instelling om hun opleiding succesvol te kunnen hervatten en te voltooien. In overleg met de studentendecaan wordt gekeken wat er voor de betreffende student nodig is. Het kan daarbij gaan om zaken als extra studiebegeleiding, een aangepast studieprogramma, financiële ondersteuning of een combinatie ervan.
Ja, dit is bekend. In totaal hebben, t/m augustus 2022, 141.200 patiënten gebruik gemaakt van paramedische herstelzorg.
Paramedische herstelzorg wordt vanuit de Zorgverzekeringswet (op basis van voorwaardelijk toegelaten zorg) vergoed. De verzekering dekt tot maximaal 50 behandelsessies fysio- of oefentherapie, 10 uur ergotherapie en 3 uur diëtetiek. Wanneer een medisch specialist of huisarts daarvoor de indicatie stelt, kan een tweede behandeltermijn met dezelfde maxima worden toegepast. Er zijn tot nu toe geen signalen binnengekomen dat de vergoeding van paramedische herstelzorg in de praktijk tot problemen leidt omdat er te weinig zittingen vergoed zouden worden. Voor zover bekend wordt de zorg volledig vergoed. De declaratiecijfers ondersteunen dit vermoeden. Gemiddeld gebruikten patiënten, die in de eerste maand van de regeling gestart zijn (juli 2020), 35 behandelingen fysio- en oefentherapie. Dit is inclusief patiënten met een tweede behandeltermijn, de declaratiegegevens maken geen onderscheid tussen de eerste en tweede behandel termijn. Patiënten die in augustus 2021 zijn gestart namen gemiddeld circa 30 behandelingen af en in november 2021 lag dit gemiddelde op ongeveer 25 (N.B. daar komt wel nog wat bij vanwege het tijdseffect). Er zit dus een dalende lijn in.
Daarnaast loopt bij IQ-Healthcare onderzoek naar de effectiviteit van de paramedische herstelzorg na COVID-19. In dit onderzoek wordt (ook) naar het aantal behandelingen gekeken. Verder wordt in dit onderzoek de door de patiënt zelf bekostigde zorg geregistreerd bij een steekproef van circa 1.400 patiënten. De resultaten hiervan worden eind maart verwacht. Op dat moment zal het Zorginstituut aan de slag gaan met een pakketadvies.
De Wajong is toegankelijk voor mensen die op hun 18e verjaardag vanwege beperkingen door ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. De Wajong is ook toegankelijk voor mensen die na de 18e verjaardag vanwege ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben indien zij in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende tenminste zes maanden studerend waren.
Studenten die vanwege post covid zijn uitgevallen kunnen tot één van beide groepen behoren. Indien zij aan de criteria voldoen kunnen zij aanspraak maken op Wajong. Hiertoe kunnen zij een aanvraag indienen bij UWV. UWV beoordeelt vervolgens of zij arbeidsvermogen hebben en indien zij geen arbeidsvermogen in hoeverre het arbeidsvermogen duurzaam ontbreekt.
De WIA is een inkomensverzekering. Dat betekent dat de premie wordt afgedragen. Stagiairs zijn volgens de sociale zekerheidswetgeving geen werknemers. De werkgever draagt geen premie af voor de WIA. Als stagairs een beloning krijgen die meer is dan een onkostenvergoeding, is de stagiair wel verzekerd voor de Ziektewet en de Wajong. Daarvoor betaalt de werkgever namelijk niet de premies. Studenten die tijdens hun stageperiode besmet zijn geraakt met het coronavirus en vervolgens langdurig uitvallen met post covid-klachten kunnen aanspraak maken op de Participatiewet. Onder de voorwaarden van de Participatiewet kunnen zij een bijstandsuitkering krijgen.
Als iemand door post covid-klachten langdurig niet kan bijverdienen naast de studie, zou er sprake kunnen zijn van een structurele medische beperking. Of hier sprake van is of dat er ook zicht is op herstel, moet blijken uit het medisch advies. Of een structurele beperking kan worden aangenomen zal vervolgens mede afhangen wat hierover in de gemeentelijke beleidsregels is opgenomen. Gemeenten hebben namelijk de bevoegdheid om in beleidsregels regels op te nemen over hoe lang iemand in ieder geval niet in staat moet kunnen zijn naast de studie te werken. Om gemeenten te helpen met de uitvoering van de studietoeslag en het formuleren van beleid, heeft Divosa een handreiking opgesteld. Hierin wordt ingegaan op het bepalen of er sprake is van een structurele medische beperking en wordt ook stilgestaan bij post covid.
Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de voorlichting over de studietoeslag. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen werkt aan aanvullende voorlichting vanuit de rijksoverheid.
Studenten met post covid kunnen in aanmerking komen voor een Wajong-uitkering indien UWV heeft vastgesteld dat zij duurzaam geen mogelijkheden hebben voor arbeidsparticipatie. De kans dat zij nog ooit aan het werk komen is immers vrijwel nihil. Studenten die uitvallen met post covid-klachten en niet in aanmerking komen voor de Wajong zijn aangewezen op ondersteuning vanuit de Participatiewet. Onder de voorwaarden van de Participatiewet kunnen zij een bijstandsuitkering ontvangen en kunnen gemeenten ondersteuning naar werk inzetten.
De vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) over Studenten met Long COVID (2022Z23585) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat afstemming ten behoeve van de beantwoording meer tijd vergt. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de Kamervragen doen toekomen.