Ingediend | 29 september 2022 |
---|---|
Beantwoord | 4 november 2022 (na 36 dagen) |
Indieners | Peter Valstar (VVD), Pim van Strien (VVD) |
Beantwoord door | Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
Onderwerpen | economie ondernemen |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2022Z18098.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20222023-611.html |
Ja.
Ja. In 2020 heeft Defensie met twaalf bedrijven, waaronder Royal IHC, samenwerkingsovereenkomsten getekend over de uitwisseling van personeel, in een Human Resources Ecosysteem. Defensie en de bedrijven kunnen hiermee schaarse capaciteiten delen en van elkaar leren. De betrokken werknemers krijgen de kans hun horizon te verbreden en te verdiepen, en hun talenten te ontwikkelen3.
In het kader van de samenwerkingsovereenkomst zijn twaalf werknemers van Royal IHC actief bij Defensie. Vanuit Defensie zijn geen werknemers bij Royal IHC geplaatst.
Het bedrijfsleven voert structureel ongeveer de helft uit van het onderhoud dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Directie Materiële Instandhouding (DMI) van de Koninklijke Marine. Dit gebeurt hoofdzakelijk door de uitbesteding van onderhoudstaken of in de vorm van inhuur van personeel. Voor de uitbesteding van onderhoudstaken is een aanbesteding nodig met een gedetailleerde omschrijving van de werkzaamheden.
Royal IHC heeft tot op heden een beperkte rechtstreekse relatie met Defensie.
Het bedrijf heeft in de afgelopen jaren meegedaan aan enkele aanbestedingen voor onderhoud van marineschepen. Na een beoordeling van offertes heeft Royal IHC opdrachten gekregen voor onderhoudswerkzaamheden aan de Oceangoing Patrol Vessels (OPV’s) en de Luchtverdedigings- en Commandofregatten (LC-fregatten). De werkzaamheden zijn uitgevoerd conform de eisen.
De maritieme industrie – waaronder Royal IHC – en Defensie hebben overlegd over mogelijkheden om de industrie meer dan nu te betrekken bij het onderhoud van marineschepen. Het contact dat Royal IHC hierover heeft gezocht was mede de aanleiding voor dit overleg. Defensie heeft dit overleg gevoerd mede tegen de achtergrond van de motie-Valstar van 21 april jl.4 over onder meer het onderhoud van marinematerieel.
Zoals hierboven vermeld voert het bedrijfsleven momenteel al ongeveer de helft van het onderhoud aan marineschepen uit. Defensie verkent de mogelijkheden om – binnen de aanbestedingsregelgeving – te komen tot verdere vereenvoudiging en verbetering van de samenwerking met en tussen bedrijven uit de maritieme industrie, waarbij een onderlinge taakverdeling aan de orde kan zijn. Een dergelijke taakverdeling vereist nog nader overleg en ook samenwerking tussen de bedrijven. Onder meer speelt een rol dat technische gegevens bedrijfsvertrouwelijk kunnen zijn.
Een grotere rol van de industrie bij het onderhoud van materieel kan bijdragen aan gemiddeld kortere onderhoudsperiodes doordat Defensie zelf minder hoeft te doen en daardoor de eigen capaciteit kan toespitsen op minder onderhoudstaken. Met kortere onderhoudsperiodes verbeteren de gereedheid en de inzetbaarheid, een belangrijke doelstelling van de Defensienota 2022: Sterker Nederland, veiliger Europa5.
Bij de aanbesteding van onderhoudsopdrachten moet Defensie zich houden aan de toepasselijke wettelijke regels. Verder is het van belang dat Defensie zelf blijft beschikken over kennis en expertise van het onderhoud van materieel, want onder meer bij missies in het buitenland is het niet altijd mogelijk om het bedrijfsleven in te schakelen. Deze kennis is ook nodig om technische documentatie voor aanbestedingen te kunnen opstellen en offertes te kunnen beoordelen.
In de regel ligt ongeveer 25 procent van de schepen in onderhoud. Deze onderhoudsperiodes zijn gepland en afgestemd op de operationele opdrachten van de Marine. Daarbij gaat het om gepland groot onderhoud of om grotere projecten zoals een midlife update. Tijdens zo’n onderhoudsperiode worden ook de kleinere defecten verholpen. Incidenteel duurt een onderhoudsperiode langer dan voorzien of moet en schip tussen de geplande onderhoudsperiodes door worden gerepareerd vanwege een defect dat de veiligheid of de operationele taakuityoering direct in gevaar brengt. Dat speelt bijvoorbeeld bij Het Oceangoing Patrol Vessel (OPV) Zr.Ms. Zeeland. Dat schip heeft op 4 juli jl. schade opgelopen als gevolg van een brand. Dit gebeurde tijdens gepland onderhoud. Als gevolg daarvan gaat het onderhoud langer duren en is het schip later inzetbaar dan voorzien.
De onderhoudsachterstand bij de DMI die in de achterliggende jaren is opgebouwd bestaat voornamelijk uit defecten die de veiligheid en de operationele taakuitvoering niet direct beïnvloeden. Een deel van deze defecten wordt tijdens de inzet door de technici aan boord zelf verholpen. Om te voorkomen dat schepen tussentijds uit de vaart worden genomen, worden deze defecten zoveel mogelijk opgespaard en tijdens een geplande onderhoudsperiode aangepakt.
De DMI voert zelf ongeveer de helft van de werkzaamheden uit. voor het overige deel huurt de DMI capaciteit in of besteedt werkzaamheden uit aan de industrie.
Zie antwoord vraag 6.
Op dit moment is de onderhoudsachterstand bij de DMI beheersbaar en kan de Koninklijke Marine voldoen aan de opdrachten voor gereedstelling en inzet, zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 6 en 7. Defecten worden de komende jaren geleidelijk weggewerkt. Meer inzet van capaciteit van de industrie dan nu al het geval is (de helft van de onderhoudswerklast van DMI wordt al door de industrie gedaan, zie vraag 6 en 7) leidt slechts beperkt tot sneller verhelpen van de defecten. Ten eerste zou een schip daarvoor tussentijds tegen de kant moeten, terwijl dat bij kleinere defecten niet nodig is. Ten tweede is de hoeveelheid technici die gelijktijdig in een schip kunnen werken beperkt. Ten derde vereisen onderhoudshandelingen specifieke kennis van het schip of het systeem in het schip. Die kennis is niet bij alle civiele werven aanwezig. Ten slotte is Defensie gehouden om ook onderhoudswerkzaamheden via de aanbestedingsregels op de markt te brengen. Dat werkt belemmerend bij kleinere opdrachten, die snel uitgevoerd moeten worden en waarvan de omvang vooraf niet bekend is.
Defensie betrekt de industrie al structureel bij het onderhoud van marineschepen. De industrie en Defensie hebben overlegd over mogelijkheden om de industrie nog meer dan nu te betrekken bij dit onderhoud, waarbij Defensie echter ook de strategische kennispositie van de Koninklijke Marine moet bewaken. Zie ook het antwoord op vraag 5.
De DMI heeft momenteel ongeveer 10 procent van de 2.800 functies vacant. Dit betreft niet alleen monteurs maar ook functies in bijvoorbeeld de logistieke ondersteuning, engineering en bedrijfsvoering.
De scheepshal van Royal IHC in Krimpen aan de IJssel is een scheepshelling voor de bouw van nieuwe schepen. De bouw van marineschepen is daar in beginsel mogelijk, als deze op de scheepshelling passen. Onderhoud plegen op een scheepshelling is echter niet mogelijk.
Ja.
De maritieme industrie is uiteraard breder dan alleen Royal IHC. Onder anderen de Directeur van de Defensie Materieel Organisatie en de Commandant van de Koninklijke Marine (Commando Zeestrijdkrachten) hebben de bedoelde gesprekken gevoerd. Ook het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat onderhoudt uiteraard nauwe contacten met de maritieme industrie. Zie ook het antwoord op vraag 5.
In de brief van 21 juni jl.6 heb ik uiteengezet hoe Defensie de genoemde motie-Valstar oppakt. Een element daarvan is het voeren van gesprekken met de industrie over onderhoud (zie ook het antwoord op de vragen 5 en 12).
Vermeldenswaard is verder het project «Vervanging hulpvaartuigen» waarvan de Kamer op 16 juni jl. de B-brief heeft ontvangen7. Defensie wil bij dit project de instandhouding van de acht nieuwe hulpvaartuigen opnemen in het contract om daarmee de onderhoudstaken van de Koninklijke Marine te verminderen. Het contract zal daarmee het ontwerp, de bouw, de levering en de instandhouding omvatten. Defensie zal de opdracht hiervoor aanbesteden in concurrentie tussen Nederlandse aanbieders.
Ja.
Bij de aanbesteding van opdrachten, ook die voor onderhoud, moet Defensie zich houden aan de toepasselijke wettelijke regels. Defensie kan bij het verlenen van opdrachten gebruikmaken van mogelijkheden van de Aanbestedingswet of de Aanbestedingswet op Defensie en Veiligheidsgebied (ADV). Indien nodig kan Defensie gebruik maken van art. 346 VWEU (Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie). Voor een succesvol beroep op artikel 346 VWEU moet aan vier voorwaarden worden voldaan. Er moet een wezenlijk belang van nationale veiligheid zijn, de aanschaf moet op de lijst van militair materieel uit 1958 voorkomen, de civiele markt mag niet worden verstoord en het moet noodzakelijk en proportioneel zijn. Bij de bouw en de instandhouding van de nieuwe hulpvaartuigen maakt Defensie gebruik van art. 346 VWEU, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 13.
Net als in andere landen werkt ook in Nederland het Ministerie van Defensie nauw samen met de eigen industrie (zie ook het antwoord op vraag 5). Defensie heeft goede contacten met andere landen op het gebied van materieel, ook met Spanje.
Zie antwoord vraag 8.
Nauwe contacten tussen de overheid – onder andere de Ministeries van Defensie en van Economische Zaken en Klimaat – en de maritieme sector bestaan reeds sinds decennia. Het is van belang deze nauwe contacten in stand te houden, met behoud van eenieders verantwoordelijkheden.
De Defensie Industrie Strategie (DIS) presenteert een visie op en geeft invulling aan (Europese) strategische autonomie. In de DIS is het belang onderstreept van de maritieme sector voor de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis. Nederland beschikt over maritieme bedrijven met toonaangevende technologische en industriële capaciteiten. Daarnaast heeft Nederland op maritiem gebied een infrastructuur van onderzoek, ontwikkeling en bouw tot de sloop van schepen. Op 2 november heeft u een brief9 ontvangen van de Minister en Staatssecretaris van Defensie en de Minister van EZK over de DIS in de nieuwe geopolitieke situatie. Deze brief gaat onder meer in op de Europese dimensie van de maritieme sector.
Ik heb telefonisch contact gehad met zowel Royal IHC als Damen. Ik ben op bezoek geweest bij meerdere defensiebedrijven, maar nog niet bij de maritieme industrie. In het kader van de DIS wil het kabinet contacten met de industrie intensiveren. Verdere werkbezoeken aan bedrijven, waaronder uit de maritieme industrie, kunnen daar deel van uitmaken.