Ingediend | 8 juli 2022 |
---|---|
Beantwoord | 12 september 2022 (na 66 dagen) |
Indiener | Inge van Dijk (CDA) |
Beantwoord door | Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
Onderwerpen | economie organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2022Z14793.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-3981.html |
Ja.
Het UBO-register is op 27 september 2020 in werking getreden. Vanaf die datum hebben alle reeds bestaande juridische entiteiten 18 maanden, tot 27 maart jl., gehad om de UBO’s te registreren. In deze periode van 18 maanden zijn diverse inspanningen verricht om juridische entiteiten tot registratie te bewegen, waaronder een tweetal directe aanschrijvingen met de oproep te registreren. Zoals onder meer aangegeven in de Kamerbrief van 14 april jl. over de stand van zaken van het UBO-register2 hebben desalniettemin veel entiteiten tot het allerlaatste moment gewacht met het doen van opgave. Dit heeft een omvangrijke piek in opgaven veroorzaakt, met tijdelijk langere verwerkingstijden tot gevolg. De Kamer van Koophandel (KVK) is momenteel deze piek aan het verwerken. De KVK heeft de capaciteit voor het verwerken van opgaven maximaal uitgebreid en verwerkt op dit moment ongeveer 25.000 opgaven per week. De KVK heeft naar verwachting begin september de meeste opgaven die gedaan zijn voor en op de deadline van 27 maart 2022 verwerkt. Echter ook in de weken na de deadline zijn nog relatief veel opgaven binnengekomen. De huidige verwachting is dat de opgaven die in de weken na de deadline zijn binnengekomen eind oktober is verwerkt. Uiteraard houd ik, in nauw overleg met de KVK, in de gaten of er geen nieuwe pieken ontstaan en of de taak waar de KVK voor gesteld staat, uitvoerbaar blijft. Als laatste merk ik op dat juridische entiteiten die nieuw worden opgericht geen hinder van langere verwerkingstijden ondervinden. Ze dienen direct bij oprichting de UBO’s op te geven en dit wordt door middel van een separaat proces afgehandeld.
Gelet op de bijgestelde verwachting dat de werkvoorraad medio oktober zal zijn weggewerkt, is richting alle betrokkenen op 22 juli jl. een verlenging aangekondigd van de tijdelijke regeling omtrent hoe om te gaan met ontbrekende registraties in het UBO-register. Kort gezegd houdt deze in dat meldingsplichtige instellingen bij een ontbrekende registratie in het UBO-register tijdelijk kunnen volstaan met de vaststelling dat de client opgave heeft gedaan met daarbij de uitleg welke gegevens en documentatie zijn opgegeven. Dit voorkomt dat de tijdelijke piek in verwerkingstijden zou leiden tot een belemmering voor het aangaan van een zakelijke relatie. Deze regeling gold aanvankelijk tot 1 september 2022, maar dat is verlengd naar 1 januari 2023. Hierbij is bewust voor een langere termijn gekozen dan naar verwachting nodig zal zijn om voldoende duidelijkheid te bieden. De verlenging is aan een brede groep toezichthouders en (brancheorganisaties van) meldingsplichtige instellingen gecommuniceerd. De regeling zelf is eerder al gecommuniceerd in onder meer de Kamerbrief van 14 april jl. over de stand van zaken van het UBO-register.
Zie antwoord vraag 2.
Artikel 4, tweede lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) bepaalt dat een meldingsplichtige instelling bij het aangaan van een nieuwe zakelijke relatie met een cliënt dient te beschikken over een bewijs van inschrijving in het Handelsregister en daarbij dient vast te stellen of de UBO’s in het Handelsregister zijn opgenomen. In de memorie van toelichting wordt bij artikel 4, tweede lid, aangegeven dat dit artikel de verplichting bevat «voor een instelling die een nieuwe zakelijke relatie wil aangaan om, voordat zij deze relatie aan kan gaan, te beschikken over een bewijs van registratie van de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt uit het register.» Daarbij wordt verwezen naar artikel 14, eerste lid, van de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn. Deze bepaalt dat meldingsplichtige instellingen bij het aangaan van een nieuwe zakelijke relatie met een registratieplichtige juridische entiteit een bewijs van registratie of een uittreksel uit het UBO-register dienen te verzamelen. Als een juridische entiteit niet aan de registratieplicht heeft voldaan, kan de meldingsplichtige instelling niet aan de meldingsplicht voldoen. De interpretatie van de Wwft is derhalve conform de richtlijn, namelijk dat het niet beschikken over UBO-informatie uit het handelsregister een belemmering oplevert voor het aangaan van een nieuwe zakelijke relatie. Overigens verbindt de wet geen consequenties aan een ontbrekende registratie voor zover het een bestaande zakelijke relatie betreft. In dat geval zal de meldingsplichtige instelling zelf de afweging dienen te maken of en welke consequenties deze verbindt aan het feit dat een client niet aan een wettelijke plicht voldoet.
Voor wat betreft de mate van bekendheid van deze regelgeving en de betrokkenheid van de sector geldt dat de wet in 2020 in werking is getreden en onder meer is geconsulteerd. Daarbij geldt dat de gevolgen van een ontbrekende registratie voor meldingsplichtige instellingen voorafgaand aan het verstrijken van de registratiedeadline van 27 maart 2022 expliciet onder de aandacht is gebracht bij diverse brancheorganisaties en toezichthouders. Ook is hier kort na de deadline in de genoemde Kamerbrief van 14 april jl. expliciet aandacht aan besteed. Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 2 en 3, is evenwel een tijdelijke regeling aangekondigd om te voorkomen dat deze bepaling in het licht van de huidige piek in verwerkingstijden zou leiden tot onevenredige verstoring van nieuwe dienstverlening.
Zie antwoord vraag 4.
Zie antwoord vraag 4.
Het UBO-register, inclusief bovengenoemde bepalingen, volgt uit de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn. Het speelt een belangrijke rol in de aanpak van witwassen en terrorismefinanciering. Daarnaast beschermt het instellingen tegen malafide klanten. Meldingsplichtige instellingen zijn verplicht om cliëntenonderzoek te doen en in dat kader de UBO’s vast te stellen. Het UBO-register fungeert hierbij als een belangrijk hulpmiddel. Meldingsplichtige instellingen mogen echter niet enkel op het UBO-register vertrouwen. Daarbij dienen zij en bevoegde autoriteiten discrepanties tussen de gegevens waarover zij beschikken en het UBO-register te melden bij de KVK. Dit «terugmeldmechanisme» helpt de kwaliteit en daarmee de effectiviteit van het UBO-register verbeteren.
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 4, 5 en 6 is de wetgeving reeds in 2020 in werking getreden, en volgt deze uit de in 2018 gewijzigde vierde-anti-witwasrichtlijn. Daarnaast is op diverse wijzen aandacht besteed aan de gevolgen van ontbrekende registraties in het UBO-register. Zowel vanuit de rijksoverheid als vanuit de Kamer van Koophandel is op verschillende wijzen in communicatie over het register voorzien. Daarnaast vinden sinds de start van het register periodieke overleggen met belanghebbenden plaats, waaronder gebruikers, Wwft-instellingen, ondernemingen en anbi’s.
Daarnaast is er in bredere zin informatie beschikbaar ten behoeve van de toepassing van de anti-witwaswetgeving. Om meldingsplichtige instellingen behulpzaam te zijn bij de toepassing van de wettelijke verplichtingen uit de Wwft, publiceren het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Justitie en Veiligheid de Algemene Leidraad Wwft. Deze algemene leidraad heeft betrekking op de algemene aspecten van de Wwft die voor alle Wwft-instellingen gelden. De Algemene Leidraad Wwft wordt momenteel geüpdatet zodat daarin onder meer het UBO-register kan worden meegenomen; deze update is overigens openbaar geconsulteerd. Daarnaast publiceren de Wwft-toezichthouders specifieke leidraden die gericht zijn op bepaalde typen meldingsplichtige instellingen.