Ingediend | 7 juni 2022 |
---|---|
Beantwoord | 14 september 2022 (na 99 dagen) |
Indiener | Wybren van Haga (BVNL) |
Beantwoord door | Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | openbare orde en veiligheid organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2022Z11288.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-4014.html |
Ja.
De wet biedt voldoende mogelijkheden voor de aanpak van vandalisme en oproepen daartoe als de omstandigheden daartoe nopen. Het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen, onbruikbaar maken of wegmaken van een goed dat (geheel of ten dele) van iemand ander is, is strafbaar gesteld in artikel 350 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het aanzetten daartoe, in de zin van opruiing, is strafbaar gesteld in artikel 131 Sr. Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval of sprake is van een dergelijk misdrijf en of het Openbaar Ministerie zal overgaan tot vervolging.
De vrijheid van vereniging en vergadering is een grondbeginsel van de democratische rechtsstaat. Gelijkgestemde burgers moeten zich in vrijheid kunnen organiseren om politieke partijen, vakbonden en andere organisaties op te richten. Dat recht is onder andere verankerd in artikel 8 van de Grondwet en artikel 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Dit recht is echter niet absoluut. Het kan worden beperkt in het belang van de openbare orde. Het EVRM noemt in dit verband onder meer de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. In de Nederlandse wetgeving is beperking van het recht tot vereniging mogelijk gemaakt in artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Artikel 2:20 BW, eerste lid, bepaalt dat een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, door de rechtbank op verzoek van het OM verboden wordt verklaard en ontbonden.
Het is aan het Openbaar Ministerie om een eventueel onderzoek te starten naar een mogelijk verbod op het in de vraag aangehaalde type organisaties.
Ik veroordeel elke vorm van vernieling of oproepen om daartoe over te gaan. Deze oproepen hebben wat mij betreft niets met een maatschappelijke discussie te maken.
De bescherming van dergelijke objecten is de verantwoordelijkheid van lokale autoriteiten.
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga), van uw Kamer aan de Minister van Justitie en Veiligheid over vandalisme bij het Leidse Indië-monument en oproep tot beeldenstorm (ingezonden 7 juni 2022) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.