Ingediend | 3 mei 2022 |
---|---|
Beantwoord | 21 juni 2022 (na 49 dagen) |
Indiener | Lammert van Raan (PvdD) |
Beantwoord door | Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
Onderwerpen | economie financieel toezicht financiën organisatie en beleid overige economische sectoren |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2022Z08686.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-3211.html |
Ja, ik heb dit artikel in het FD gelezen. Dit opiniestuk suggereert dat de duurzame transitie van banken, en met name de afstoting van financieringen aan de fossiele industrie, traag verloopt. Volgens de auteurs is de reden daarvoor de inzet van het kabinet op een model van zelfsturing, waarbij de financiële sector zelf bepaalt hoe klimaatbeleid wordt ingevuld.
Binnen de kaders van wet- en regelgeving heeft de financiële sector zelf inderdaad een verantwoordelijkheid voor haar klimaatimpact. Op basis van het in 2019 door de sector gesloten klimaatcommitment maken financiële instellingen de klimaatimpact van hun financieringen en beleggingen inzichtelijk en stellen zij actieplannen op voor hun bijdrage aan de vermindering van de CO2-uitstoot. Eind dit jaar en begin volgend jaar verschijnen twee voortgangsrapportages van het klimaatcommitment, die meer inzicht zullen bieden in de voortgang op het meten van de CO2-intensiteit (eind dit jaar) en de actieplannen (begin volgend jaar).
Mijn verwachting is dat de financiële instellingen die deelnemen aan het klimaatcommitment over alle relevante financieringen en beleggingen rapporteren en dat zij ambitieuze actieplannen opstellen. Zoals ik heb genoemd in mijn beleidsagenda voor duurzame financiering van 7 juni 2022, vormen de genoemde voortgangsrapportages van het klimaatcommitment daarom een belangrijk weegmoment om te beoordelen of binnen het klimaatcommitment voldoende voortgang wordt geboekt. Afhankelijk van de resultaten van de voortgangsrapportages en het behalen van de doelstellingen, besluit ik samen met de Minister voor Klimaat en Energie of meer normerend optreden gepast en mogelijk is.
Het is niet aan mij om het beleid van individuele financiële instellingen te beoordelen. Zie het antwoord op vraag 6 voor wat ik van de financiële sector in brede zin verwacht.
Zie antwoord vraag 2.
Het onderzoek van Duff en Phelps toont aan dat de financiering van de eerste fase van nieuwe olie- en gasbedrijven, de ontdekkingsfase die tussen de 5 á 10 jaar duurt, voornamelijk bestaat uit aandelenfinanciering, sponsorgeld en zogenoemde farm-ins. Farm-ins zijn overeenkomsten waarbij de belangen van de ontdekker van het gas- of olieveld worden afgekocht. De fase waarin het olie- en gasveld verder wordt ontwikkeld, wordt veelal gefinancierd op basis van reserve-based lending, aandelenfinanciering, obligaties, projectfinanciering, farm-ins en mezzaninefinanciering. Mezzaninefinanciering is financiering in de vorm van een achtergestelde lening, waarbij de lener in geval van wanprestatie het recht heeft schuld in eigen vermogen te converteren.
Het onderzoek van Duff en Phelps verbindt geen cijfers aan deze observaties, waardoor onduidelijk is op welke wijze de genoemde financieringstypes zich tot elkaar verhouden. In beginsel is het aan financiële instellingen zelf om binnen de kaders van wet- en regelgeving te bepalen op welke manieren zij voorzien in de financieringsbehoeften van hun klanten. Tegelijkertijd verwacht ik van financiële instellingen dat zij bij het verlenen of continueren van financiering duurzaamheidsafwegingen maken om hun balansen in lijn met het 1,5-gradenscenario te brengen.
Ja. Het rapport van de Eerlijke Bankwijzer van oktober 2021 constateert dat over de periode 2018–2020 75% van de leningen en acceptatie activiteiten van ING de fossiele industrie betreft. Daarmee is ING volgens het rapport de grootste financier van fossiele activiteiten over de genoemde periode. Het rapport dateert uit 2021 en onderzoekt de periode 2018–2020.
Ik verwacht van Nederlandse financiële instellingen dat zij zich ambitieus opstellen om hun negatieve duurzaamheidsimpact te beperken. De investeringen van financiële instellingen zijn immers sturend voor de financiering van een duurzame economie. Zoals ik in mijn beleidsagenda voor duurzame financiering aan uw Kamer betoog, moet het doel van de financiële instellingen zijn om hun balansen in lijn te brengen met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs. Voor financieringen aan de energiesector verwacht ik specifiek dat financiële instellingen in de actieplannen onder het Klimaatcommitment uit gaan van het 1,5-gradenscenario, in lijn met het coalitieakkoord.
Uit de analyse van de ECB blijkt dat instellingen een duidelijke vooruitgang hebben geboekt ten opzichte van vorig jaar. De meeste instellingen moeten echter nog aanzienlijke inspanningen leveren om op transparante wijze hun blootstelling aan klimaatgerelateerde en milieurisico's bekend te maken en hun openbaarmakingspraktijken verder te verbeteren. De ECB heeft daarom banken die onder haar toezicht staan hier individueel op aangesproken.7 De ECB gaat in haar conclusies niet in op de mate waarin banken al dan niet voldoen aan de verwachtingen van de ECB. Het ligt in de rede dat dit per instelling zal verschillen.
Ja. Het IEA heeft in haar rapport «Net Zero by 2050» aangegeven dat nieuwe investeringen in nieuwe olie- en gasvelden, kolencentrales en -mijnen niet passen in het 1,5-gradenscenario.9 Het IEA trekt deze conclusie op basis van de verwachting dat het elektriciteitssysteem in ontwikkelde economieën de doelstelling van netto-nul CO2-uitstoot behaalt in 2035 en de vraag op mondiaal niveau deze doelstelling in 2040 behaalt.
Het is niet aan mij om het beleid van individuele financiële instellingen te beoordelen. Ik verwacht van financiële instellingen, zoals ik ook noem in mijn beleidsagenda voor duurzame financiering van 7 juni jl., dat zij zich in hun actieplannen aan het 1,5-gradenscenario houden. Het 1,5-gradenscenario van het IEA is een voorbeeld van een wetenschappelijk onderbouwd 1,5-gradenscenario. Investeren in nieuwe gas-, olie- en kolencentrales past niet binnen dit scenario van het IEA. Het IEA doet echter geen uitspraken over de vraag of en welke financieringen voor fossiele projecten gestopt moeten worden. Niettemin kan worden gesteld dat wanneer financiële instellingen hun balansen niet tijdig in lijn brengen met het 1,5-gradenscenario, zij een vergroot risico op stranded assetslopen; activa die door de transitie naar een groene economie aan waarde verliezen. Ook past het binnen dit scenario niet dat financiële instellingen de bestaande financiering van klanten continueren, wanneer klanten deze gebruiken om nieuwe fossiele projecten te starten.
Het rapport van de Oxford Sustainable Finance Group stelt dat de conclusies van het rapport van de IEA op gespannen voet staan met ons huidige energiesysteem, waarin een significante uitbreiding voor fossiele reserves en productie gepland staat. Ook zijn de huidige financiële stromen volgens de Oxford Sustainable Finance Group tegenstrijdig met dit scenario, omdat zij deze expansie faciliteren. De Oxford Sustainable Finance Group stelt dat financiële instellingen hun projectfinancieringen van de ontwikkeling van nieuwe fossiele reserves en nieuwe kolengestookte elektriciteitsopwekking zullen moeten beëindigen.
Wat betreft de expansie voor het ontginnen van nieuwe fossiele reserves, stelt de Oxford Sustainable Finance Group dat financiële instellingen, om in aanmerking te komen voor bedrijfsfinanciering en acceptatiefinanciering, bedrijven moeten verplichten om transitieplannen op te stellen. In deze transitieplannen moet duidelijk staan hoe de productie, waarbij de huidige ontgonnen reserves zullen krimpen, zal eindigen. Financiële instellingen zullen bedrijven die de opwekking van fossiele brandstoffen mogelijk maken verplichten actieplannen op te stellen om in aanmerking te komen voor bedrijfsfinanciering en acceptatiefinanciering. Uitgangspunt van de actieplannen is dat de huidige elektriciteitsgeneratie in 2030 in ontwikkelde economieën is uitgefaseerd, en in 2040 op globaal niveau, aldus de Oxford Sustainable Finance Group.
Zoals ik eerder heb benadrukt, kan ik als Minister van Financiën geen uitspraken doen over het handelen van individuele financiële instellingen. In algemene zin is het evenwel van belang dat financiële instellingen concrete maatregelen nemen om hun klimaatdoelen te realiseren en dat zij voldoende inzichtelijk maken op welke wijze deze maatregelen in de praktijk leiden tot het bereiken van de CO2-reductiedoelstellingen. Daarbij verwacht ik van financiële instellingen kwantitatieve doelstellingen, die ook op strategische en operationele aspecten zien.
Zie antwoord vraag 10.
Ja, ik ben bekend met het IPCC-rapport als geheel en het genoemde citaat specifiek. Het IPCC-rapport presenteert voor het 1,5-gradenscenario verschillende transitiepaden voor de kolen-, olie- en gasindustrie naar 2050, waarbij elke sector respectievelijk met een mediaan van 100%, 60% en 70% zal moeten krimpen in vergelijking tot 2019. Het IPCC-rapport stelt dat publieke en private financieringen op het moment nog steeds meer richten op de fossiele sector dan een mitigatie- en adaptatiedoel beogen.
Het IPCC doet in haar rapport echter geen specifieke uitspraken over de vraag en de manier waarop er ruimte is voor financieringen in nieuwe fossiele infrastructuur binnen de periode nu tot het jaar 2050. Het ligt echter in de rede dat in de periode tot 2050 financieringen zich meer zullen gaan richten op projecten met een mitigatie- of adaptatiedoel, dan op nieuwe fossiele projecten.
Zie antwoord vraag 12.
Zie antwoord vraag 12.
Zie antwoord vraag 12.
Brede welvaart is de «ontwikkeling van welvaart in de brede zin van het woord – economisch, ecologische en sociaal-maatschappelijk – in Nederland en de voortgang m.b.t. de SDG’s van de Verenigde Naties».12 Centraal binnen het concept brede welvaart, volgens het CBS, staat de bewaking van de brede welvaart in het «hier en nu», maar ook de brede welvaart voor toekomstige generaties en in andere landen.
Zoals ik in de beantwoording van vraag 6 heb benadrukt, kan ik niet ingaan impact van een individuele financiële instelling op de brede welvaart en de SDG’s. In zijn algemeenheid vind ik het van belang dat de huidige brede welvaart houdbaar is voor volgende generaties, in Nederland en wereldwijd. De bijdrage van de financiële sector aan de duurzame transitie is daarbij van groot belang en grote urgentie.
Het zelfregulerend vermogen van de sector, zoals dit vorm heeft gekregen in het klimaatcommitment, wordt gemonitord door de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK). Zoals ik mijn beleidsagenda voor duurzame financiering van 7 juni jl. aangeef, zijn de uitkomsten van de voortgangsrapportages in het kader van het klimaatcommitment een belangrijk weegmoment. Afhankelijk van de uitkomst daarvan zal ik, samen met de Minister voor Klimaat en Energie, besluiten of meer normerend optreden gepast en mogelijk is. Hierbij zal ik aandacht houden voor een mogelijk grotere rol voor de toezichthouders, en of de huidige, sectorgedreven, governance van het klimaatcommitment nog past bij de ambitieuze klimaatopgave. Voor de eventuele verkenning van meer normerend optreden liggen alle mogelijke beleidsopties op tafel.
Zie antwoord vraag 17.
Ik verwacht van de ondertekenaars van het klimaatcommitment van de financiële sector dat zij zich aan de gemaakte afspraken houden en hier ambitieus invulling aan geven. Ik blijf hierover met de sector in gesprek en het kabinet zal de voortgang van de financiële sector kritisch blijven volgen. Zoals hiervoor omschreven vormen de eind dit jaar en begin volgend jaar te verschijnen voortgangsrapportages een belangrijk weegmoment om te beoordelen of binnen het klimaatcommitment voldoende voortgang wordt geboekt.
In de recente aanbestedingen van het betalingsverkeer van het Rijk heeft het klimaatbeleid en in bredere zin het thema maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) een belangrijke rol gekregen. Ten aanzien van MVO zijn in de aanbesteding eisen en wensen gesteld aan beloningsbeleid, duurzaamheid en social return13. Het onderwerp fossiel beleid valt onder duurzaamheid. Tevens is inschrijvers gevraagd een verklaring te ondertekenen omtrent het verbod op clustermunitie en het respecteren van mensenrechten.
In de aanbesteding van het giraal betalingsverkeer is MVO zwaar meegewogen bij de beoordeling van kwaliteitspunten. Hierbij is opgenomen dat ik door ING vanuit het huisbankierschap wordt geïnformeerd over de invulling van de in de aanbesteding geformuleerde wensen ten aanzien van MVO. Eerder is de Kamer geïnformeerd over de mate waarin ING voldoet aan de gestelde duurzaamheidseisen en het doorlopen van het aanbestedingsproces14.
Het niet meer kunnen voldoen aan de eis dat een dienstverlener tot de mondiale top 25% behoort qua duurzaamheid vormt een opzeggingsgrond. Dit onderstreept het belang van MVO.
Zie antwoord vraag 19.
Zoals ik uw Kamer in de beleidsagenda voor duurzame financiering heb medegedeeld, ben ik bereid om meer normerend optreden t.a.v. de doelstellingen van het klimaatcommitment te verkennen, mocht daar onvoldoende voortgang bereikt worden. Voor die eventuele verkenning liggen alle mogelijke beleidsopties nog op tafel. Brede welvaartseffecten en positieve impact op de SDG’s kunnen bij een eventuele verkenning worden meegenomen. Los daarvan verwacht ik voor financieringen aan de energiesector dat financiële instellingen in de actieplannen onder het Klimaatcommitment uitgaan van het 1,5-gradenscenario.
Zie antwoord vraag 21.
De grondgedachte achter de aan Edmund Burke toegeschreven uitspraak is die van zelf verantwoordelijkheid nemen en je niet afzijdig houden van de grote vraagstukken van de tijd waarin je leeft. Deze grondgedachte deel ik van harte. De transitie naar een klimaatneutrale economie vraagt in dat licht een bijdrage van de hele samenleving, waaronder de financiële sector. De sector heeft daarbij een bijzondere verantwoordelijkheid, omdat de keuzes van de financiële sector bepalen wat groeit en wat uitsterft.
Zie antwoord vraag 23.
De schriftelijke vragen van het lid Van Raan over het zelfsturend vermogen van banken in de klimaatcrisis (2022Z08686, ingezonden 3 mei 2022) kunnen met het oog op een zorgvuldige en volledige beantwoording niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. Uiteraard is het streven de antwoorden zo spoedig mogelijk aan uw Kamer te sturen.