Ingediend | 8 maart 2022 |
---|---|
Beantwoord | 25 mei 2022 (na 78 dagen) |
Indiener | Lisa Westerveld (GL) |
Beantwoord door | Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
Onderwerpen | economie hoger onderwijs onderwijs en wetenschap organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2022Z04252.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-2874.html |
Ja.
Het staat hoogleraren vrij om nevenfuncties te hebben, met inachtneming van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit en de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden van de universiteiten. Hoeveel hoogleraren bij een afdeling een bepaalde nevenfunctie bekleden, is een verantwoordelijkheid van het bestuur van de universiteit. De decaan van de Faculteit Rechtsgeleerdheid heeft in de betreffende publicatie laten weten dat de balans bij de sectie Belastingrecht in de afgelopen twintig jaar, met betrekking tot het soort nevenfuncties, is scheefgegroeid.
Ja, die mening deel ik.
Beïnvloeding wordt ongewenst op het moment dat er door derden invloed wordt uitgeoefend op de uitkomsten van het onderzoek en de onafhankelijkheid van de wetenschap en de betrouwbaarheid van wetenschappelijke resultaten in het geding kunnen komen (zie ook Rathenau Instituut «Ontwikkeling derde geldstroom en beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek – Een data- en literatuuronderzoek ter beantwoording van de motie-Westerveld», 2020). Het niet onderzoeken of publiceren van bepaalde onderwerpen omdat deze maatschappelijk, politiek of vanuit commerciële redenen onwenselijk worden geacht, zelfcensuur, vind ik onwenselijk. De Universiteit van Amsterdam zal een onafhankelijke commissie laten onderzoeken of er bij de betreffende hoogleraren sprake was van zelfcensuur.
Samenwerking tussen onderzoekers en het bedrijfsleven, de overheid en andere organisaties is belangrijk om onderzoek goed te laten aansluiten bij maatschappelijke uitdagingen en innovatie te stimuleren. Beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek door de derde geldstroom is daardoor niet per definitie negatief, maar kan juist wenselijk zijn voor de maatschappelijke relevantie en toepassing van wetenschappelijk onderzoek (Rathenau, 2020). Bij deze samenwerkingen bestaat echter ook het risico van ongewenste beïnvloeding, die bijvoorbeeld kan leiden tot zelfcensuur. In dit rapport van het Rathenau Instituut staat dat nu wetenschappelijke bronnen ontbreken om gegronde uitspraken te kunnen doen over de omvang van ongewenste beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek in Nederland. Het is van belang om een beeld te krijgen van de effectiviteit en naleving van de normen en zorgplichten die gaan over onafhankelijkheid en transparantie uit de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit (NGWI, opvolger Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening) en de omvang van de schendingen hiervan. Daarom zal ik met de opstellers2 van de gedragscode in overleg treden om deze normen in de loop van dit jaar te laten evalueren door een onafhankelijke commissie. Verder zal dit voorjaar een werkgroep van UNL de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden3 evalueren. Aan de hand hiervan kan worden bezien of deze regeling en de gedragscode in de praktijk voldoende effectief zijn, de registratie van nevenfuncties naar behoren werkt en/of aanvullende maatregelen vereist zijn.
Ik deel die mening in de zin dat het borgen van wetenschappelijke integriteit een gedeelde verantwoordelijkheid van de wetenschapper en de werkgever is. Onafhankelijkheid kan onder druk komen te staan door een nevenfunctie van een wetenschapper. Op het moment dat er (de schijn van) belangenverstrengeling dreigt, is het aan de universiteit daarnaar te handelen en de toestemming voor de betreffende nevenfunctie zo nodig in te trekken (artikel 11 van de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden). Uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam zal moeten blijken of nevenfuncties de onafhankelijkheid hebben beïnvloed.
De opstellers van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit zal ik verzoeken de gedragscode te laten evalueren door een onafhankelijke commissie om te kunnen beoordelen of de normen hieruit effectief zijn, waaronder de norm dat onderzoekers open en volledig moeten zijn over de rol van externe belanghebbenden, opdrachtgevers, financiers, mogelijke belangenconflicten en relevante nevenwerkzaamheden. In dit verband kan worden onderzocht in hoeverre beïnvloeding vanuit derden een factor van belang is. Een evaluatie van de gedragscode zal zich niet beperken tot belastingrecht.
Uit de publicatie in Folia leid ik niet af dat de kwaliteit van de betreffende opleidingen niet aan de maat zou zijn. Indien er in het programma van een universitaire opleiding geen aandacht is voor een diversiteit aan perspectieven en inzichten, mag men verwachten dat dit door een visitatiepanel wordt opgemerkt. Dit geldt evenzeer voor een beperkte als voor een uitgebreide opleidingsbeoordeling.
De diversiteit in nevenfuncties en aanstellingen binnen bepaalde afdelingen betreft in eerste instantie een personele aangelegenheid. De balans tussen hoogleraren met en zonder een nevenfunctie is een verantwoordelijkheid van het bestuur van de universiteit of de faculteit. De universiteiten zouden hierop kunnen sturen bij de werving en aanstelling van academisch personeel. Een belangrijke voorwaarde is dat hoogleraren en andere medewerkers transparantie betrachten over nevenfuncties. Ook de financieringsstructuur van afdelingen is een verantwoordelijkheid van de universiteit. Ik ga in gesprek met de instellingen om na te gaan welke mogelijkheden zij zelf zien.
Bij sommige disciplines en opleidingen is het gangbaar dat onderwijsgevend personeel ook elders werkzaam is. Dit geldt in het algemeen voor onderwijs dat praktijkgericht is of opleidt voor een specifiek beroepenveld. Docenten met nevenfuncties kunnen een belangrijke verbinding vormen tussen onderwijs en de beroepspraktijk. Ik wil niet speculeren over de motieven die medewerkers van universiteiten en hogescholen hebben als zij onderwijstaken combineren met werkzaamheden buiten de onderwijsinstelling.
Ik ben niet bekend met aanvullende richtlijnen die voor specifieke faculteiten gelden. Voor bepaalde vakgebieden vind ik het begrijpelijk dat van onderwijzend personeel verwacht wordt over praktijkervaring te beschikken.
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 wil ik de opstellers van de NGWI verzoeken deze gedragscode te evalueren. Deze evaluatie zal een breder beeld moeten geven over hoe universiteiten, hogescholen en instituten van NWO en KNAW omgaan met wetenschappelijke integriteit en nevenfuncties. Gelet hierop ligt het niet in de rede dat de NVAO of de Inspectie van het onderwijs een dergelijk onderzoek uitvoert, omdat toezicht op de wetenschappelijke integriteit niet direct tot hun taak behoort.
De registratie van nevenwerkzaamheden valt onder de verantwoordelijkheid van universiteiten; zij zijn de werkgever. De sector zelf, en niet de overheid, heeft dit georganiseerd en gereguleerd. Ik zie in het onderzoek van GroenLinks, en in overige publicaties over nevenfuncties in het fiscale en economische domein die in de afgelopen tijd verschenen zijn, voldoende aanleiding om met UNL in gesprek te gaan over de wijze waarop instellingen invulling geven aan die verantwoordelijkheid.
Ik wil eerst het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam en een evaluatie van de gedragscode afwachten, voordat ik een uitspraak kan doen over of aanvullende instrumenten nodig zijn en zo ja hoe de situatie kan worden aangepakt.
Wat betreft de NVAO en de inspectie zal ik met hen bespreken of zij signalen hebben gekregen over de kwaliteit van het onderwijs die te maken hebben met de mate van diversiteit in nevenfuncties bij het onderwijzend personeel.
Op 8 maart 2022 heeft het lid Westerveld (GroenLinks) schriftelijke vragen gesteld over Vragen over het bericht «Zuidaskantoren oefenden invloed uit op publicaties medewerkers belastingrecht». Tot mijn spijt is beantwoording binnen de gestelde termijn niet mogelijk, vanwege de complexiteit van een aantal vragen en in verband met het horen van de Universiteit van Amsterdam over dit artikel. Ik zal de vragen zo snel mogelijk beantwoorden.