Ingediend | 2 maart 2022 |
---|---|
Beantwoord | 25 maart 2022 (na 23 dagen) |
Indiener | Habtamu de Hoop (PvdA) |
Beantwoord door | Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
Onderwerpen | basisonderwijs onderwijs en wetenschap |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2022Z03963.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-2232.html |
Mijn voorganger heeft u en scholen eerder geïnformeerd dat er naar inschatting minimaal € 500 per leerling beschikbaar zou zijn in het po en vo. Het definitieve bedrag zou afhankelijk zijn van de uitkomsten van de implementatiemonitor en de actuele achterstanden.2 Die inzichten zijn dan ook de basis geweest voor de verdeling van de middelen voor het schooljaar 2022–2023.
De gevolgen van de coronapandemie zijn namelijk niet gelijk verdeeld over de onderwijssectoren. Dit heeft er mede mee te maken dat scholen in het vo de deuren langer hebben moeten sluiten dan scholen in het po. Uit de eerste voortgangsrapportage bleek ook dat de gemiddelde leervertraging in de onderbouw van het vo groter is dan in het po. Daarom zijn de middelen voor het schooljaar 2022–2023 op een andere wijze verdeeld. Mijn intentie is dat er voor het vo een bedrag van ongeveer € 820 per leerling beschikbaar is en voor het po een bedrag van € 500 per leerling. Zo komen de middelen daar terecht waar ze het hardst nodig zijn.
Ja, dat klopt. Scholen horen in het voorjaar welk bedrag ze exact krijgen op basis van de leerlingtelling en achterstandsscores. De leerlingtelling en achterstandsscores zijn op basis van 1 oktober 2021 en worden pas in het voorjaar bekend. Het is helaas niet mogelijk deze bedragen eerder te publiceren. De exacte bedragen hangen namelijk af van de achterstandsscores en deze zijn niet eerder bekend. Vanuit het volle besef dat scholen al eerder duidelijkheid kunnen gebruiken, communiceren wij dit jaar ook al eerder dan afgelopen jaar de indicatieve bedragen voor het po en vo. Hiermee kom ik ook tegemoet aan kritiek op het NP Onderwijs van het afgelopen jaar dat de bedragen toen laat zijn gecommuniceerd. Op basis van deze indicatieve bedragen kunnen scholen een goede inschatting maken welk bedrag zij zullen ontvangen voor het schooljaar 2022–2023.
Over de middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs wordt in schooljaar 2021–2022 geen loon- en prijsbijstelling uitgekeerd. Wat de financiële gevolgen zullen zijn is afhankelijk van wat de hoogte van de loon- en prijsbijstelling zou zijn als deze wel zou worden uitgekeerd. Dat is op dit moment nog niet bekend. De hoogte van de loon- en prijsbijstelling voor de reguliere bekostiging wordt voor de zomer bekend gemaakt. Omdat er sprake is van tijdelijke middelen zullen de gevolgen beperkt zijn. De middelen van de arbeidsmarkttoelage worden wel geïndexeerd.
De scholen met veel leerlingen met een risico op een onderwijsachterstand hebben gemiddelde hogere leervertragingen opgelopen. Vaak zijn dit de leerlingen met ouders met een lage of midden sociaaleconomische status (SES). Mijn intentie is daarom dat er voor het vervolg van het programma 22% van het totaal van de middelen naar deze scholen gaat. In schooljaar 2021–2022 was dit 12%. Deze middelen worden op dezelfde wijze verdeeld als voor het schooljaar 2021–2022. Voor het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs gebeurt dit op basis van de CBS-indicator en voor het speciaal basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs op basis van de CUMI-indicator.