Ingediend | 24 januari 2022 |
---|---|
Beantwoord | 17 februari 2022 (na 24 dagen) |
Indiener | Lucille Werner (CDA) |
Beantwoord door | Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
Onderwerpen | organisatie en beleid zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2022Z01054.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-1739.html |
Ja.
In het artikel stelt Per Saldo dat sinds 2019 zorgverzekeraars steeds vaker het oordeel van de wijk-/kinderverpleegkundige naast zich neerleggen. Zorgverzekeraars besluiten volgens Per Saldo eenzijdig – al dan niet na inschakeling van een extern bureau om de indicatie te toetsen – tot verlaging of weigering van het aangevraagde Zvw-Pgb.
De conclusie dat zorgverzekeraars het oordeel van de wijk-/kinderverpleegkundige steeds vaker naast zich neer leggen kan ik niet objectief verifiëren, omdat dit geen informatie is die als zodanig wordt geregistreerd. Bovendien ligt de rolverdeling tussen de wijk-/kinderverpleegkundigen en zorgverzekeraars genuanceerd en zijn de aanleidingen en uitkomsten van klachten en/of geschillen divers. In de onderstaande beantwoording op uw vragen zal ik hierover meer toelichten.
Het is van belang in dit verband te constateren dat de wetgever grenzen heeft gesteld aan de aanspraak op verpleging en verzorging. Zo moet het gaan om «zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden», om «een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop», en dient betrokkene op de desbetreffende zorg te zijn aangewezen. Zowel de verpleegkundigen als de zorgverzekeraars hebben hierin belangrijke taken: de verpleegkundige stelt de indicatie volgens het normenkader en de zorgverzekeraar beoordeelt of deze indicatiestelling voldoet aan het normenkader. De indicatie door de wijkverpleegkundige is hierin leidend. Afwijking door de zorgverzekeraar is slechts dan mogelijk indien de indicatiestelling onvoldoende dan wel niet navolgbaar is.
De Geschillencommissie Zorgverzekeringen van de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) heeft aanvankelijk geoordeeld dat een zorgverzekeraar in geval een indicatie onvoldoende navolgbaar was in overleg zou moeten treden met de indicerend wijkverpleegkundige. Was de gestelde indicatie daarentegen nietnavolgbaar, dan mocht de aanvraag direct door de zorgverzekeraar worden afgewezen. De SKGZ heeft recent dit standpunt verlaten door het standpunt in te nemen dat óók bij een niet navolgbare indicatiestelling de zorgverzekeraar eerst met de indicerend wijkverpleegkundige moet overleggen. Door het innemen van dit standpunt verwacht ik dat het aantal gevallen waarbij een zorgverzekeraar zonderoverleg met de indicerend wijkverpleegkundige een indicatie (gedeeltelijk) afwijst verder zal afnemen. Vanzelfsprekend betekent dit niet dat elke gestelde indicatie door een wijkverpleegkundige zonder meer wordt toegewezen door de zorgverzekeraar.
De indicatiestelling moet navolgbaar zijn. Het blijft de belangrijke taak voor de wijkverpleegkundige om voor een navolgbare indicatiestelling te zorgen en de taak van de zorgverzekeraar om deze op een juiste wijze te beoordelen.
Navraag bij de SKGZ leert dat vooralsnog het aantal nieuwe klachten over het Zvw-pgb in 2021 iets lager lijkt uit te komen dan in 2020. Het SKGZ heeft mij geïnformeerd over 206 nieuwe klachten tot en met november in 2021. Onderstaand vindt u een overzicht in vergelijking tot andere jaren2:
Jaartal
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Aantal nieuwe klachten Zvw-pgb
336
110
113
145
269
206
Verandering t.o.v. voorgaand jaar in %
– 67%
+ 3%
+ 28%
+ 86%
(– 23%)1
dit betreft een percentage op basis van de gegevens tot en met november 2021 en is dus niet definitief.
Ten opzichte van 2020 lijkt er vooralsnog dus geen sprake te zijn van een stijging. In 2020 was er echter wel een stijging van het aantal klachten ten opzichte van de jaren daarvoor. In reactie daarop ben ik met de SKGZ in gesprek gegaan om meer beeld te krijgen van de aanleiding van deze klachten. Ook in het jaarverslag van 2020 geeft de SKGZ een toelichting bij deze stijging3. De klachten spelen rondom een drietal punten in de beoordeling van de zorgverzekeraar over de indicatie: 1) het betreft volgens de zorgverzekeraar zorg onder een andere wet, 2) de «geneeskundige context» ontbreekt volgens zorgverzekeraar, 3) de zorgverzekeraar meent (in tegenstelling tot de verpleegkundige) dat een pgb niet doelmatig is omdat een hulpmiddel ingezet kan worden om in de zorgvraag te voorzien. De SKGZ heeft zich vervolgens meerdere keren over deze situaties gebogen en volgens hen is in een groot aantal gevallen het proces van indiceren niet verlopen volgens de normen van de beroepsgroep V&VN. In die situaties vind ik het goed dat de zorgverzekeraars daarop meekijken. Afgelopen jaar heb ik óók uitspraken van de SKGZ voorbij zien komen waarin de SKGZ het verzoek van de indiener heeft toegewezen, omdat zij van oordeel waren dat de betreffende zorgverzekeraar het proces onzorgvuldig had doorlopen. Kortom er zijn diverse redenen van klachten en diverse uitkomsten op geschillen. Hierover kan ik geen eenduidige conclusie trekken. Het sterkt mij daarentegen wel in de opvatting dat deze genuanceerde rolverdeling van groot belang is. De verpleegkundige stelt in samenspraak met de verzekerde de indicatie volgens het normenkader en de zorgverzekeraar beoordeelt of deze indicatiestelling voldoet aan het normenkader. De SKGZ biedt vervolgens een uitweg voor verzekerden als zij het niet eens zijn met de beoordeling van hun zorgverzekeraar. Met de SKGZ ben en blijf ik in gesprek over (het aantal en de toedracht van) klachten rondom het Zvw-pgb, Deze informatie breng ik in bij de gesprekken met partijen over de bestuurlijke afspraken Zvw-pgb.
Zoals uit het antwoord op vraag 3 naar voren komt, is het aantal nieuwe klachten in 2021 niet gestegen. Een onderzoek lijkt daarom op dit moment niet aangewezen. Bovendien heeft het SKGZ in voorgaande jaarverslagen altijd een heldere toelichting gegeven op hun cijfers. Afgelopen jaar heb ik het SKGZ ook gesproken over hun jaarverslag. Zodra het jaarverslag van 2021 er is zal ik deze ook nu weer zorgvuldig bekijken en hierover in gesprek gaan met het SKGZ.
Nee. Zoals hiervoor is toegelicht, heeft de zorgverzekeraar de taak om een indicatie te beoordelen. Zoals ik u ook heb toegelicht in de beantwoording van de vragen van uw Kamer op 13 december4 en in mijn brief aan uw Kamer5 naar aanleiding van een vraag van lid Bergkamp (D66) is een zorgverzekeraar bevoegd om voor de beoordeling een beroep te doen op een adviserend verpleegkundige of een extern bureau, mits zorgverzekeraars zich hierbij houden aan de privacy wetgeving.
Als ik uw vraag goed begrijp vraagt u of ik van mening ben dat het de verantwoordelijkheid is van de indicerend verpleegkundige om een kwalitatief goede indicatie te stellen. In dat geval is mijn antwoord ja. Het is de verantwoordelijkheid van de indicerend verpleegkundige om deze indicatie te stellen volgens het Normenkader6.
De beroepsgroep heeft in haar Normenkader7 opgenomen dat indiceren en organiseren van zorg wordt gedaan door een bachelor of master opgeleide verpleegkundige. Een dergelijke opleiding volstaat dus voor het mogen indiceren. Gezien het grote belang van een goede indicatiestelling, hebben partijen in het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging wel afgesproken te werken aan kennisvergroting ten aanzien van indicatiestelling. Dit heeft concreet geleid tot o.a. een digitaal congres indicatiestelling in 2021, de (verdere) uitrol van intercollegiale toetsing en de ontwikkeling van het assessment vakbekwaam indiceren. Met de Subsidieregeling Ondersteuning Wijkverpleging maken we mogelijk dat dergelijke activiteiten in het kader van deskundigheidsbevordering ook (deels) vergoed kunnen worden. Verder heeft de beroepsgroep van kinderverpleegkundigen een specifieke training en toolbox ontwikkeld voor het indiceren en organiseren van kinderverpleegkundige zorg.
Het Zorginstituut Nederland stelt dat het wenselijk is dat er overleg plaatsvindt tussen de indicerend verpleegkundige en de zorgverzekeraar als de geïndiceerde zorg onvoldoende is onderbouwd. Het verwijst hierbij naar de «Toetsingscriteria herbeoordeling indicaties» die zijn opgesteld tussen ZN en V&VN.
Zoals uit het antwoord op vraag 2 en 3 naar voren komt, is overleg met de indicerend wijkverpleegkundige altijd het uitgangspunt. Ik ga er dan ook vanuit dat zorgverzekeraars hun uitvoeringspraktijk dienovereenkomstig zullen aanpassen (voor zover zij dit nog niet deden). Tegelijkertijd ga ik er ook vanuit dat verpleegkundigen en de verpleegkundige beroepsgroep zich optimaal inspannen om indicaties van goede kwaliteit te leveren, zodat de zorgverzekeraar zich ook in zo min mogelijk gevallen genoodzaakt voelt om contact op te nemen voor verduidelijking van de indicatie.
Zoals hiervoor is toegelicht ga ik ervan uit dat zorgverzekeraars hun uitvoeringspraktijk – waar nodig – zullen aanpassen. Van een door de vragensteller geïmpliceerde tegenstelling zal dan geen sprake (meer) zijn.
Van belang is dan ook dat de verpleegkundige op redelijke termijn beschikbaar en bereid is om eventuele vragen van de zorgverzekeraar te beantwoorden als de indicatiestelling niet navolgbaar is.
In 2020 heeft het Nivel een peiling8 gedaan onder het landelijk Nivel panel Verpleging en Verzorging, waarbij ook is gevraagd naar de mate van vrijheid die verpleegkundigen ervaren bij het indiceren (ongeacht de leveringsvorm). Uit deze peiling kwam naar voren dat vrijwel alle verpleegkundigen aangeven zich in hoge mate of volledig vrij te voelen om die zorg te indiceren die zij nodig achten.
Op verzoek van het Zorginstituut Nederland heeft het Nivel dit onderzoek recent herhaald (met aanvullende en verdiepende vragen) en binnenkort worden de uitkomsten hiervan verwacht. Ik zal deze uitkomsten uiteraard bespreken met betrokken veldpartijen. De (kwaliteit van de) indicatiestelling is een onderwerp dat ook terugkomt in de overleggen rondom de bestuurlijke afspraken. Dit onderwerp komt daarbij ook aan bod.
Ik heb navraag gedaan bij Zorgverzekeraars Nederland en voor beide gegevens in uw vragen geldt dat dit geen «standaard» registraties zijn voor alle zorgverzekeraars die zij «automatisch» kunnen genereren. Zorgverzekeraars kunnen allen op een eigen manier hun uitvoeringsprocessen inrichten. Door de verschillen in processen en registraties is het onduidelijk of deze gegevens (nog) beschikbaar zijn en of deze dan zodanig geregistreerd zijn dat dit een eenduidig beeld zou kunnen geven. Het achterhalen van deze informatie vraagt om een zeer tijdrovende en mogelijk handmatige exercitie bij alle individuele zorgverzekeraars.
Zie antwoord vraag 11.