Ingediend | 19 januari 2022 |
---|---|
Beantwoord | 24 februari 2022 (na 36 dagen) |
Indieners | Don Ceder (CU), Lisa Westerveld (GL) |
Beantwoord door | Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
Onderwerpen | jongeren zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2022Z00700.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-1850.html |
Ja.
Een uithuisplaatsing is geen doel op zich, maar een ingrijpend middel om ervoor te zorgen dat de jeugdige veilig is en zich goed kan ontwikkelen, of om een jeugdige een behandeling te geven die anders niet mogelijk is. Gedurende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is één van de doelstellingen te onderzoeken of en hoe het kind weer thuis kan opgroeien. De aanpak van de Gecertificeerde Instelling (GI) is gericht op het verbeteren van de situatie in het gezin, zodat een kind weer veilig thuis kan opgroeien en zich daar verder kan ontwikkelen. De inzet van hulp bij een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is dan ook erop gericht dat ouders zelf weer de verantwoordelijkheid over de verzorging en opvoeding van hun kind kunnen dragen en dat eventuele behandeling van een kind vanuit die thuissituatie geboden kan worden. In het antwoord op vraag 5 wordt nader ingaan op de inzet van de GI gericht op terugplaatsing.
In de praktijk en in het inspectierapport «Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd»1 worden diverse knelpunten genoemd die in de weg kunnen staan aan het organiseren van passende en tijdige hulp voor kinderen met een kinderbeschermingsmaatregel, bijvoorbeeld door onvoldoende (passend) residentieel hulpaanbod voor jeugdigen met de meest complexe problematiek en onvoldoende specialistisch ambulant (jeugd-GGZ) hulpaanbod. Daarnaast kunnen er knelpunten zijn in de toeleiding naar passende en tijdige jeugdhulp en knelpunten bij aanbieders.
Vanuit het Rijk zijn diverse maatregelen in gang gezet om de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering te verbeteren, zoals beschreven in de Voortgangsbrief van 22 november 2021. Zo is in het kader van de doorbraakaanpak ingezet op het verbeteren van de samenwerking tussen regionale expertteams en GI’s waar het tijdige en passende jeugdhulp betreft. Wanneer de benodigde zorg niet van de grond komt of zorg vastloopt, kunnen regionale expertteams jeugd helpen om passende hulp te organiseren. Expertteams kunnen hierbij ondersteund worden door de bovenregionale expertisenetwerken. De accounthoudende regio’s hebben in 2021 incidentele financiële ondersteuning ontvangen, voor de werkzaamheden van GI’s bij het vinden en matchen van passende en tijdige jeugdhulp. Daarnaast werkt het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) in opdracht van VWS en de VNG aan het verkrijgen van inzicht en overzicht van regionale wachttijden. Ook werkt het OZJ samen met verschillende regio’s om onderliggende oorzaken van wachttijden aan te pakken. Deze gecombineerde aanpak is nodig om voor de lange termijn te komen tot structurele oplossingen voor wachttijden. Met het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» wordt beoogd de beschikbaarheid van specialistische vormen van jeugdhulp te verbeteren. Het wetsvoorstel ziet o.a. op verplichte regionale samenwerking tussen gemeenten voor de inkoop van specialistische zorg voor jeugdigen.
Op 22 november 2021 heeft de ambtsvoorganger van de Staatssecretaris van VWS u geïnformeerd dat ter uitvoering van de motie Westerveld-Wörsdörfer op 8 november 2021 een expertmeeting gehouden is onder leiding van het OZJ over het voorkomen van uithuisplaatsingen.3 De belangrijkste bevindingen van deze expertmeeting zijn dat de keten vereenvoudigd moet worden, dat er beter samengewerkt moet worden, dat de rechtspositie van ouder en kind verbeterd moet worden, dat er een gevarieerder en flexibeler zorgaanbod moet zijn, dat er gezinsgerichter gekeken moet worden en dat gewerkt moet worden vanuit een gedeelde verklarende analyse. Deze bevindingen worden meegenomen bij de opstelling van de Hervormingsagenda Jeugd en zijn onderdeel van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.
De directe kosten van een uithuisplaatsing verschillen sterk per situatie. In het geval van een uithuisplaatsing worden kosten voor de uitvoering van een ondertoezichtstelling of voogdijmaatregel gemaakt. De kosten hiervan liggen rond de € 10.000 respectievelijk € 6.500 per jaar. Dit zijn de kosten voor de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel op jaarbasis (inclusief kosten uithuisplaatsing). Daarnaast worden kosten gemaakt voor de (verblijfs)zorg aan de kinderen die uithuisgeplaatst zijn. Deze kosten lopen sterk uiteen, afhankelijk van het soort hulp dat wordt ingezet. Bij een plaatsing in een pleeggezin liggen de kosten rond de € 16.000 per jaar. Bij plaatsing in een instelling voor gesloten jeugdhulp komen de kosten op jaarbasis uit op circa € 170.000. Naast pleegzorg en gesloten jeugdhulp is er een breed spectrum aan vormen van jeugdhulp met verblijf, zoals kamertrainingscentra, gezinshuizen maar ook residentiële instellingen waar hoog specialistische behandeling geboden wordt. De kosten hiervoor lopen gemiddeld uiteen van € 30.000 oplopend tot € 120.000. Aanvullend op jeugdhulp met verblijf kan ook nog ambulante jeugdhulp worden ingezet. Naast bovengenoemde kosten voor jeugdzorg kunnen ook op andere terreinen kosten worden gemaakt. Te denken valt daarbij aan kosten voor de rechterlijke macht (kinderrechter), maar bijvoorbeeld ook kosten voor leerlingenvervoer zodat een kind dat uithuisgeplaatst is naar zijn eigen school kan gaan.
Hiervoor zijn geen gemiddelde bedragen te noemen. Het hangt sterk af van de problematiek en daarmee welke hulp en/of ondersteuning er sociaal domein breed of vanuit de zorgverzekeringswet nodig is voor het kind en de ouder thuis. Ambulante trajecten ter voorkoming/vervanging van een uithuisplaatsing kunnen zeer intensief zijn. De kosten voor het bieden van passende hulp en/of ondersteuning thuis zijn niet per definitie lager dan de kosten die gepaard gaan met een uithuisplaatsing.
Ja, het klopt dat op dit moment geen directe cijfers beschikbaar zijn over hoe vaak het voorkomt dat kinderen na een uithuisplaatsing worden teruggeplaatst bij hun ouders.
De cijfers over het aantal uithuisplaatsingen worden sinds 2015 gereconstrueerd door te kijken naar de samenloop van een ondertoezichtstelling met jeugdhulp met verblijf (een jeugdige die op een enig moment in een jaar naast een ondertoezichtstelling ook jeugdhulp met verblijf ontvangt, bijvoorbeeld pleegzorg). Om nog beter zicht te krijgen op het aantal uithuisplaatsingen, alsmede de duur van een uithuisplaatsing, worden vanaf dit jaar door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bij GI’s ook gegevens uitgevraagd met betrekking tot de machtigingen uithuisplaatsingen. Het aantal machtigingen dat is beëindigd vormt een indicatie voor het aantal kinderen dat weer is teruggeplaatst. Het is slechts een indicatie, omdat een machtiging die is beëindigd niet per se hoeft te betekenen dat het kind weer bij zijn ouders woont, bijvoorbeeld in de situatie dat de hulp wordt voorgezet in vrijwillig kader en het kind bij pleegouders blijft wonen.
Ik onderschrijf het belang van registratie van terugplaatsing na een uithuisplaatsing. Dit geeft informatie over het behalen van één van de doelstellingen van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, namelijk dat ouders na bepaalde tijd zelf de opvoedingsverantwoordelijkheid weer kunnen dragen.
Ik ben bereid de registratie op dit punt te verbeteren. Mijn ministerie treedt in overleg met Jeugdzorg Nederland, Raad voor de Kinderbescherming en het CBS om de mogelijkheden te verkennen voor het registreren van terugplaatsingen, hierbij ook rekening houdend met de administratieve lasten. Daarnaast vind ik het belangrijk om scherper zicht te krijgen op de praktijk van terugplaatsing, zodat we de toekomstige cijfers ook in perspectief kunnen plaatsen. Hier wil ik onderzoek naar laten doen (zie ook het antwoord op vraag 5).
Hierbij deel ik u, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport mede dat de schriftelijke vragen van de leden Ceder (ChristenUnie) en Westerveld (GroenLinks), van uw Kamer aan de Minister voor Rechtsbescherming over terugplaatsingen na uithuisplaatsingen (ingezonden 19 januari 2022) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.