Ingediend | 2 december 2021 |
---|---|
Beantwoord | 8 februari 2022 (na 68 dagen) |
Indiener | Mariëlle Paul (VVD) |
Beantwoord door | Arie Slob (CU) |
Onderwerpen | onderwijs en wetenschap organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z22280.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-1609.html |
Ja.
De Onderwijsraad heeft op 7 december jl. het advies «Publiek karakter voorop» uitgebracht. Daarin vraagt de Onderwijsraad onder meer aandacht voor de toename van private initiatieven binnen het publiek bekostigd onderwijs. Hieronder valt ook aanvullend onderwijs zoals bijlessen en huiswerkbegeleiding. U ontvangt in het voorjaar van 2022 een inhoudelijke beleidsreactie op het rapport. Daarin zal ik ook ingaan op ontwikkelingen van het aanvullend onderwijs en de positie van aanvullend onderwijs binnen het onderwijsstelsel.
Voor de kwaliteit van inhuur door en binnen de school geldt dat het bevoegd gezag verantwoordelijk is. Aanvullend onderwijs dat niet vanuit een school wordt verzorgd, wordt verzorgd vanuit private partijen. Hier zijn geen eisen aan gesteld vanuit de onderwijswetgeving, omdat die alleen ziet op het onderwijs dat vanuit scholen wordt verzorgd. Dit betekent ook dat de inspectie geen bevoegdheid heeft om hier toezicht op te houden.
Zie ook het antwoord op vraag 3. Ik zie de meerwaarde van een kwaliteitskeurmerk, zodat voor scholen en ouders duidelijk is dat zij te maken hebben met een betrouwbare partner in het aanvullend onderwijs. Ik wil hierover het gesprek voeren met de sector. In de eerste instantie voert mijn ministerie gesprekken met de onderwijssector om te verkennen welke behoefte er bij de sector ligt als het gaat om het stellen van kaders bij de inhuur van derde partijen. Hier zal ik in mijn beleidsreactie op het recente advies van de Onderwijsraad «Publiek karakter voorop» nader op ingaan.
In het kader van het Nationaal Programma Onderwijs ligt de regie en de inzet van commerciële partijen in het onderwijs bij scholen. Mijn ministerie heeft in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs een handreiking «inhuur van externe partijen» opgesteld voor scholen, die is gericht op de omgang met de inzet van derde partijen. Hier wordt onder meer aandacht gevraagd voor randvoorwaarden en transparantie richting ouders. In de gesprekken met scholen nemen we mee of dit voor scholen voldoende inzicht biedt.
Ja, daar ben ik mee bekend. Dat wil echter niet zeggen dat werkgevers ook geen VOG vragen. Bij veel organisaties die aanvullend onderwijs verzorgen wordt een VOG gevraagd van de medewerkers.
Een VOG is bedoeld om aan te tonen dat iemands gedrag geen belemmering vormt voor het uitoefenen van een bepaalde functie. In het onderwijs staat hierbij de veiligheid van leerlingen voorop. Scholen (de schoolbesturen als werkgever) moeten van alle medewerkers voor wie dit wettelijk verplicht is, een geldige VOG in bezit hebben. Dit wordt gecontroleerd door de accountants. Wanneer een school een medewerker van een commerciële organisatie inhuurt en te werk stelt als leraar, moet deze persoon voldoen aan de bevoegdheidseisen, waaronder het in het bezit hebben van een geldige VOG. Als het gaat om ondersteunende diensten geldt deze eis niet.
Bij een commerciële organisatie is de organisatie verantwoordelijk voor het aanvragen van VOG’s voor hun medewerkers. Ik vind het wel belangrijk dat scholen die in zee gaan met organisaties die aanvullend onderwijs verzorgen als voorwaarde stellen dat hun medewerkers in het bezit zijn van een VOG, ook als zij niet op locatie voor de klas staan. Daarom worden scholen met de eerdergenoemde handreiking «inhuur externen» gestimuleerd hiernaar te vragen. Ik ga hierbij uit van de professionaliteit van scholen.
De veiligheid op school is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van het schoolbestuur, ook als het aanvullend onderwijs betreft dat binnen de school plaatsvindt. Ten aanzien van aanvullend onderwijs dat buiten de school wordt verzorgd, geldt dat dit een private markt betreft waaraan geen eisen worden gesteld vanuit de onderwijswetgeving en waarop de inspectie geen toezicht houdt.
Tegelijkertijd begrijp ik het belang van een VOG voor personen die, ook als zij niet voor de klas staan, contact hebben met leerlingen. Ik zal de VOG meenemen in de gesprekken met het onderwijsveld en de sector over de omgang met private aanbieders van aanvullend onderwijs en kom hierop terug in de reactie op het Onderwijsraadadvies «Publiek karakter voorop».
Zie antwoord op vraag 2 en vraag 7.