Ingediend | 19 oktober 2021 |
---|---|
Beantwoord | 10 november 2021 (na 22 dagen) |
Indiener | Michiel van Nispen |
Beantwoord door | Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | recht strafrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z18238.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-618.html |
Ja.
Ik stel vast dat de rechter met zijn constatering aansluit bij de wetsgeschiedenis.
Artikel 335 Sv bepaalt: «Behoudens toepassing van artikel 333, doet de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij uitspraak gelijktijdig met de einduitspraak in de strafzaak.» Dit artikel is in zijn huidige vorm vastgesteld bij wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten (Stb. 1993, 29). De memorie van toelichting merkt ten aanzien van het artikel op:
«Volgens dit artikel is de rechtbank, behoudens toepassing van artikel 333, verplicht gelijktijdig met de einduitspraak in de strafzaak zich uit te spreken over de civiele vordering. De rechter dient derhalve twee zelfstandige beslissingen te nemen die vervolgens in één strafvonnis worden neergelegd.»
De rechter kan bepalen dat de vordering van een benadeelde partij niet ontvankelijk is als de behandeling van de vordering naar zijn oordeel een onevenredige belasting oplevert voor het strafgeding (artikel 361, derde lid, Sv). Het is in het belang van de benadeelde partij dat niet-ontvankelijkverklaringen zo veel mogelijk worden voorkomen. Ook de rechtbank Rotterdam onderkent dit belang; zo blijkt uit de uitspraak. Ik leid uit het vonnis af dat de door de rechtbank gesuggereerde innovatieve aanpak tot doel heeft niet-ontvankelijkverklaring te voorkomen en tevens de verdachte voldoende gelegenheid te bieden de vorderingen te betwisten.
Om in deze behoefte te voorzien is in het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (in een voorlopige vorm) de mogelijkheid opgenomen om vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partij af te splitsen van de hoofdzaak en in een afzonderlijke procedure in het strafrecht te behandelen. De behandeling van de vordering vindt in dat geval plaats na de uitspraak van het eindvonnis in de strafzaak. Afzonderlijke behandeling in een aparte schadevergoedingskamer moet behandeling in het strafproces mogelijk maken in gevallen waarin volgens de huidige regeling de vordering van een benadeelde partij niet ontvankelijk zou worden verklaard.
Ten aanzien van de afzonderlijke behandeling werd van verschillende zijden aangevoerd dat de introductie van een afgesplitste procedure alleen zinvol zou zijn als ook de voorschotregeling van toepassing zou worden verklaard. De regering heeft aan het WODC een onderzoeksopdracht gegeven om na te gaan wat de publieke kosten zouden zijn van toepassing van de voorschotregeling op de voorgestelde afgesplitste schadevergoedingsprocedure. Als het resultaat van dit onderzoek bekend is, of in een later stadium, kan een beslissing worden genomen over de mogelijkheid om de voorschotregeling toe te passen bij de afgesplitste procedure. De consequenties van deze beslissing zullen worden verwerkt in het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering ligt momenteel voor advies bij de Afdeling advisering van de Raad van State.
Gezien de geschetste stand van zaken ten aanzien van het genoemde wetsvoorstel vind ik het niet opportuun om nu voor te stellen in de wet de mogelijkheid op te nemen om door middel van een tussenvonnis eerst de schuldvraag te beantwoorden en daarna pas naar de vorderingen van de benadeelde partijen te kijken. Ik verwacht dat het voorstel voor de afgesplitste procedure tegemoetkomt aan het gesignaleerde probleem.
De in het wetsvoorstel voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering voorgestelde afgesplitste procedure, waarbij een schadevergoedingskamer complexe vorderingen beoordeelt, kan een goede voorziening bieden voor gevallen waarin de strafrechter nu geen uitkomst kan bieden aan de benadeelde partij.
Ik heb geen redenen om te concluderen dat er – in aanvulling op deze voorziening voor een afgesplitste procedure – behoefte is aan een brug tussen eenvoudige vorderingen tot schadevergoeding die tegelijk met het eindvonnis in de strafzaak kunnen worden toegewezen en complexe vorderingen tot schadevergoeding die door de schadevergoedingskamer dienen te worden beoordeeld.
In het rapport van de Commissie onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten («Commissie Donner») wordt een voortgezette behandeling van complexe vorderingen binnen het strafproces bepleit. Het rapport (blz. 99) wijst daarbij onder meer op het voorstel in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Ook de suggestie van de rechtbank Rotterdam komt aan de orde en het rapport zegt daarover dat deze slechts een oplossing zou bieden indien het enkel om een kwestie van tijd gaat. «Ontkoppeling of koppeling op afstand biedt echter geen oplossing indien nadere bewijsvoering of getuigen-deskundigen nodig zijn».
Het is belangrijk om goed af te wegen of een afgesplitste procedure en de instelling van een schadevergoedingskamer kunnen worden gerealiseerd. Dit vergt niet alleen zorgvuldige wetgeving, maar vraagt ook voorbereidingen met het oog op invoering in de praktijk van het strafrecht. De modernisering van het Wetboek van Strafvordering biedt daarvoor het passende kader. Ik vind het nu niet aan de orde om daarop vooruit te lopen met een voorstel voor een mogelijkheid om door middel van een tussenvonnis de vordering van de benadeelde partij pas na een schuldigverklaring te behandelen.
Zie antwoord vraag 4.
Zie antwoord vraag 4.