Ingediend | 29 september 2021 |
---|---|
Beantwoord | 3 november 2021 (na 35 dagen) |
Indiener | Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
Beantwoord door | Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
Onderwerpen | bestuur geneesmiddelen en medische hulpmiddelen organisatie en beleid zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z16685.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-610.html |
In mijn brief van 25 oktober jl.3 heb ik toegelicht dat Deloitte Forensic & Dispute Services B.V (het onderzoeksbureau) mij heeft laten weten dat het nog geen harde toezegging kan doen wanneer de onderzoeksresultaten worden opgeleverd. De verwachting is dat dit niet voor het einde van dit jaar zal plaatsvinden. Net als uw Kamer wil ik zo snel mogelijk helderheid krijgen over de uitkomsten van het onderzoek. Mochten de resultaten van het eerste deel van het onderzoek – de overeenkomst met Hulptroepen Alliantie (HA) / Relief Goods Alliance B.V. (RGA) nog niet in het eerste kwartaal van 2022 definitief zijn dan deel ik uiterlijk in dat kwartaal de stand van zaken van dat moment. Ik wil benadrukken dat het bureau alles op alles zet om deze resultaten dan gereed te hebben.
In mijn brieven op 15 september jl.4 en 25 oktober jl. heb ik toegelicht waarom het onderzoek meer tijd kost dan verwacht. Het gaat hier om elementen zoals het eigenaarschap van de data van het LCH en de overdracht van de data van het ministerie naar het onderzoekbureau die zorgvuldig dient te geschieden en te voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving (waaronder de privacywetgeving). Partijen die gevraagd worden data over te dragen, dienen deze te toetsen aan de privacywetgeving op onder meer de proportionaliteit en de subsidiariteit voordat de data kunnen worden gedeeld. Het gaat dus om een complex datalandschap met een omvangrijke hoeveelheid data. Ter illustratie gaf ik in mijn brief van 25 oktober jl. aan dat bijvoorbeeld de data die het onderzoeksbureau van het Ministerie van VWS gaat betrekken een aanzienlijk aantal mailboxen en ook netwerkschijven, datasystemen en chatberichten betreft. Bij het filteren van deze data gaat het om miljoenen documenten om tot een voor het onderzoek relevante dataset te komen. Tot slot heb ik in dezelfde brief gemeld dat het Ministerie van VWS als verwerkersverantwoordelijke de data van het LCH kan delen met het onderzoeksbureau. Hiermee wordt een deel van de eerdergenoemde complexiteit aangaande de data van LCH opgelost.
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht waarom het onderzoek meer tijd kost dan verwacht. Daarin geef ik aan dat de oorzaken liggen in de omvang en complexiteit van het datalandschap en de technische vereisten die worden gesteld bij forensisch onderzoek.
De antwoorden op deze vragen zijn inmiddels op 14 oktober jl6. naar uw Kamer gestuurd. Voor de beantwoording van de vragen betreffende de landsadvocaat heeft er afstemming plaatsgevonden met de landsadvocaat. Voor de vragen die betrekking hadden op het onderzoek was er afstemming met het onderzoeksbureau.
Het is aan Uw Kamer om debatten in te plannen. Daarnaast verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1 waarin ik aangeef dat het onderzoeksbureau nog geen harde toezegging kan doen wanneer de onderzoeksresultaten worden opgeleverd. De verwachting is dat dit niet voor het einde van dit jaar zal plaatsvinden. Mochten de resultaten van het eerste deel van het onderzoek nog niet in het eerste kwartaal van 2022 definitief zijn dan deel ik uiterlijk in dat kwartaal de stand van zaken van dat moment.
De toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport (hierna: MSZ) heeft uw Kamer op 18 juni jl.7 geïnformeerd dat het betreffende onderzoeksbureau is gevraagd onafhankelijk onderzoek te doen naar de inkoop van PBM. Gezien het terugtreden van de Minister voor MSZ op 3 september jl. ben ik als Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vanaf dat moment verantwoordelijk voor het verloop van het onderzoek. Ik verwijs u daarbij ook naar de brief van 3 september jl8. waarin de Minister van VWS en ik uw Kamer hebben geïnformeerd over de gewijzigde portefeuilleverdeling.
In het antwoord op de voorgaande vraag heb ik toegelicht dat ik sinds het moment van aftreden van de Minister voor MZS verantwoordelijk ben voor het verloop van het onderzoek. Daarbij verwijs ik naar de Kamerbrief van 3 september jl. over de gewijzigde portefeuilleverdeling.
Het is van belang dat er door het uitvoeren van dit onderzoek volledige openheid komt over de gang van zaken. De eerste prioriteit van het onderzoek richt zich op het onderzoeken van de overeenkomst met HA en/of RGA. Daarnaast richt het onderzoek zich ook op ieders rol en verantwoordelijkheid op de bredere kwestie van de inkoop van PBM. Om ervoor te zorgen dat het beeld van de gang van zaken over de inkopen van PBM zo compleet mogelijk wordt, heeft de toenmalig Minister in dezelfde brief genoemd dat het onderzoeksbureau de ruimte krijgt om de reikwijdte van het onderzoek uit te breiden om waar mogelijk alle signalen te kunnen onderzoeken.
Grant Thornton heeft twee rapporten opgesteld, omdat zij twee onderzoeken heeft uitgevoerd in opdracht van het CIBG. Zoals in de brief van 18 juni jl. van de toenmalig Minister voor MZS is toegelicht, zijn deze onderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van een constatering van twee mogelijke onregelmatigheden bij de reguliere interne accountantscontrole bij het LCH. Aangezien het hier signalen betroffen die los van elkaar stonden, is ervoor gekozen om de onderzoeken ook separaat uit te voeren en te rapporteren. Er is dus geen sprake van een integraal rapport van beide onderzoeken.
Het eerste rapport «Onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden in relatie tot het Landelijk Consortium Hulpmiddelen – Relief Goods Alliance» d.d. 17 juni jl. is op 18 juni jl. met uw Kamer gedeeld. In mijn brief van 25 oktober jl. heb ik u bericht dat het Ministerie van VWS uit de bevindingen van Grant Thornton in dit tweede onderzoek heeft opgemaakt dat er een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden. Daarbij gaf ik aan dat ik alleen informatie met u kan delen voor zover dit een mogelijke oplossing van die onregelmatigheid niet in de weg staat of een eventueel procesbelang van de Staat niet schaadt wanneer een gerechtelijke procedure wordt opgestart. Rekening houdende met het hiervoor genoemde zullen de bevindingen van het tweede onderzoek met uw Kamer gedeeld worden zodra dit mogelijk is.
Het onderzoeksbureau heeft aangegeven dat de genoemde conceptovereenkomst tussen het LCH en het Ministerie van VWS deel uitmaakt van het onderzoek. Zodra de onderzoeksrapporten naar uw Kamer worden gestuurd, kan dit document met uw Kamer gedeeld worden.
Het eerste deel van het aanvullend onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden bij de inkoop van PBM richt zich op de overeenkomst met HA en/of RGA. Ik zal het onderzoeksbureau vragen om deze memo mee te nemen in zijn onderzoek. Vervolgens zal ik de LCH-functionaris om toestemming vragen of ik deze memo openbaar mag maken. Aangezien deze nota niet is opgesteld door een VWS-functionaris kan het ministerie niet autonoom tot openbaarmaking overgaan.
In de brief van 18 juni jl. bent u door de toenmalig Minister voor MZS geïnformeerd dat het definitieve rapport door Grant Thornton (GT) naar de overeenkomst met RGA volgens de gebruikelijk procedures van forensische accountants tot stand is gekomen. Er heeft afstemming plaatsgevonden tussen GT en VWS, zodat VWS als opdrachtgever kon beoordelen of GT met de rapportage aan de verstrekte onderzoeksopdracht heeft voldaan. VWS heeft hierbij ook suggesties kunnen geven op de conceptrapportages en vragen gesteld over de feitelijke gang van zaken en onderbouwing van het gestelde. Deze opmerkingen zijn ook terug te vinden in de voorgenoemde brief. Daarbij is toegelicht dat het voor zich spreekt dat het aan de onderzoekers is om te wegen welke informatie zij relevant of noodzakelijk achten om weer te geven ter beantwoording van hun onderzoeksvraag.
Onderzoeksbureau Grant Thornton heeft in zijn rapport over de overeenkomst met RGA – die uw Kamer op 18 juni jl. heeft ontvangen – op pagina 17 en 18 hierover het volgende weergegeven:
Daarnaast verwijs ik u naar de nog te verwachten uitkomsten van het lopende onderzoek naar de inkopen van PBM.
Zoals in de brief van 18 juni jl. aan uw Kamer is gecommuniceerd had het onderzoek van Grant Thornton naar RGA als doel om over een aantal orders in relatie tot het LCH feiten en omstandigheden op een rij te zetten. Dit onderzoek richtte zich daarbij op de overeenkomst tussen RGA en het LCH en slechts in beperkte mate op de vraag of en hoe VWS hier een rol bij heeft gespeeld. Daarnaast verkeerde het onderzoek al in de afrondende fase tijdens de berichtgeving en ontwikkelingen over RGA van mei en juni jl. De vragen van uw Kamer die daarbij naar voren zijn gekomen, zijn daarom niet in dit rapport meegenomen. Het aanvullende onderzoek zal antwoord moeten geven op alle vragen rondom de rol die het Ministerie van VWS heeft gespeeld bij de totstandkoming van de overeenkomst met RGA.
De Minister van VWS en ik hebben kennisgenomen van het verzoek aan de rechtbank van de heer Loonstein. Het is aan de rechtbank om dit verzoekschrift te beoordelen.
Uw vragen heb ik afzonderlijk beantwoord. De beantwoording van deze Kamervragen van 26 augustus jl. is op 14 oktober jl. naar uw Kamer gestuurd.
De vragen van het lid Pouw-Verweij (JA21) over het onderzoek naar en het verdere verloop van de gang van zaken rond de zogenoemde mondkapjesdeals van Sywert van Lienden (2021Z16685 ingezonden 29 september 2021) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat afstemming ten behoeve van de beantwoording meer tijd vergt. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de Kamervragen doen toekomen.