Ingediend | 24 september 2021 |
---|---|
Beantwoord | 16 november 2021 (na 53 dagen) |
Indiener | Laura Bromet (GL) |
Beantwoord door | Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
Onderwerpen | dieren landbouw |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z16320.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-752.html |
Ik ken deze uitspraken.
Rijk en provincies hebben al meerdere keren aangekondigd dat, gegeven het traject van legalisatie, handhavingsverzoeken jegens melders die voldoen aan de criteria worden afgewezen (Kamerstuk 35 334, nrs. 25, 82 en 160). Tegen die besluiten wordt van tijd tot tijd beroep ingesteld door natuurorganisaties en die beroepen zullen in sommige gevallen gegrond worden verklaard, omdat bijvoorbeeld beter moet worden gemotiveerd waarom niet wordt gehandhaafd. Dat was het geval in deze uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechter een besluit van de provincie Utrecht vernietigde, omdat er ten tijde van het besluit nog geen sprake was van het landelijk legalisatieprogramma zoals dat inmiddels is voorgeschreven in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering, zodat er geen sprake was van een concreet zicht op legalisatie. Dit laat zien dat het vaststellen van het legalisatieprogramma belangrijk is. Andere uitspraken bevestigen juist de lijn dat handhaving onevenredig is (ECLI:NL:RBDHA:2021:6327). Ik kan in ieder geval garanderen dat onverminderd hard wordt gewerkt aan het legaliseren van de melders, zodat ze minder risico lopen om te worden geconfronteerd met handhavingsverzoeken.
In de betrokken procedures ging het om het gebruik van Rav-emissiefactoren in het kader van een aanvraag van een Natura 2000-vergunning op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming voor de wijziging van een veehouderijbedrijf. De rechter ging – kort gezegd – vanwege onzekerheden ten aanzien van de werkelijke stikstofemissie zonder nadere onderbouwing niet mee in de stelling dat de wijziging in het veehouderijbedrijf ten opzichte van de bestaande situatie (toepassen emissiearme techniek en ontstane emissieruimte opvullen met meer dieren) niet kon leiden tot een toename van de stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelig Natura 2000-gebied. Tegen deze uitspraken is hoger beroep ingesteld door de provincie Utrecht, ik ondersteun dit proces.
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere vragen van het lid Geurts (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2773) zijn de emissiefactoren voor ammoniak uit stallen in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) tot stand gekomen op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke meetmethode en beoordeling volgens een procedure die ook internationaal wordt toegepast. Ze zijn in internationale vergelijking goed, zoals is aangegeven in het advies van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof.
Emissiefactoren geven de te verwachten gemiddelde emissie per dierplaats van een staltechniek weer en komen tot stand op basis van beoordeling in praktijkstallen bij goed gebruik van die techniek. De factoren vormen de best beschikbare wetenschappelijke kennis ter zake. Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat een emissiefactor onjuist is, wordt nader onderzoek gedaan dat kan leiden tot aanpassing van de emissiefactor. De factoren zijn door de Minister van IenW vastgesteld zodat het bevoegd gezag kan toetsen of een veehouderij voldoet aan het Besluit emissiearme huisvesting. Daarnaast worden de factoren gebruikt voor de toestemmingverlening om de depositie van stalsystemen te berekenen aan de hand van AERIUS.
Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat een emissiefactor onjuist is, wordt nader onderzoek gedaan dat kan leiden tot aanpassing van de emissiefactor. Voorts is mijn brief aan uw Kamer van 13 oktober 2020, «Aanbieding en reactie op CDM-advies «Stikstofverliezen uit mest in stallen en mestopslagen'» (Kamerstuk 35 334, nr. 122) een onderzoek aangekondigd naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. De resultaten daarvan komen naar verwachting in de eerste helft van 2022 beschikbaar. Het trekken van beleidsconclusies op basis van dit onderzoek is aan het nieuwe kabinet.
Ik onderschrijf het belang van een adequate handhaving, voor de goede werking van stalsystemen in de praktijk. In de uitvoeringsagenda Schone Lucht Akkoord staan op blz. 57 reeds enkele acties die gericht zijn op verbetering van toezicht en handhaving bij emissiearme stalsystemen.
De rechter heeft geoordeeld in acht individuele zaken, maar hier ook enkele overkoepelende bespiegelingen aan toegevoegd. Zo worden kabinet en wetgever opgeroepen om «met goed doordachte generieke maatregelen te komen waar natuurorganisaties, bedrijven, burgers en lokale overheden mee verder kunnen in concrete gevallen».
Ik begrijp en herken de oproep van de rechtbank. Het kabinet heeft belangrijke stappen gezet met de structurele aanpak stikstof en de wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn). Met deze wet is de structurele aanpak van de stikstofproblematiek verankerd, en zijn wettelijk vastgestelde resultaatsverplichtende doelstellingen voor de reductie van de stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden vastgesteld. Ook bevat de Wsn de wettelijke opdracht om een programma met maatregelen vast te stellen om die doelstelling te realiseren, om de natuur in de Natura 2000-gebieden te verbeteren en wettelijke regels over monitoring en bijsturing. In de komende jaren zal dit programma met (bron)maatregelen moeten worden uitgevoerd en er moeten aanvullende maatregelen vastgesteld worden om de omgevingswaarden voor de langere termijn te waarborgen. Bij alle maatregelen staat de invloed op de gunstige staat van instandhouding centraal en daarvan afgeleid de robuustheid van toestemmingsverlening.
De vragen van het lid Bromet (GroenLinks) over «de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 22 september 2021 met betrekking tot 17 agrarische bedrijven en één slachterij» (2021Z16320), ingediend op 24 september, kunnen niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De benodigde afstemming kan niet tijdig afgerond worden. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk de antwoorden op de vragen doen toekomen.