Ingediend | 10 augustus 2021 |
---|---|
Beantwoord | 15 september 2021 (na 36 dagen) |
Indiener | Derk Boswijk (CDA) |
Beantwoord door | Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
Onderwerpen | landbouw organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z14186.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-4045.html |
Ik ben bekend met de verscheidene rechtszaken die momenteel lopen. De provincies en het Rijk hebben maandelijks structureel overleg op verschillende niveaus over deze uitspraken. Daarnaast is er in dit kader regelmatig contact met het Interprovinciaal Overleg (IPO). Ik onderstreep dus het belang van structurele kennisuitwisseling met de provincies en het gezamenlijk optrekken in rechtszaken en acteren op jurisprudentie.
De rechter in Overijssel heeft geoordeeld dat voor bemesten en beweiden geldt dat wanneer deze activiteit planologisch was toegestaan op de referentiedatum er sprake kan zijn van vrijstelling van de vergunningplicht. Ik deel daarom de constatering dat voor de meeste gronden die continu in agrarisch gebruik zijn, beweiden en bemesten vrijgesteld kunnen worden van de vergunningplicht. Hiervoor dient een wijziging in grondgebruik echter niet te hebben geleid tot een significante toename in depositie op Natura 2000-gebieden. Het is mij echter niet bekend in hoeverre agrarisch gebruik in bestemmingsplannen reeds op de referentiedatum was toegestaan.
De rechtbank is inderdaad van oordeel dat alleen een vrijstelling van de vergunningplicht geldt als de betrokken activiteit ongewijzigd wordt voortgezet sinds de Europese referentiedatum. In eerdere brieven aan uw Kamer heb ik betoogd dat een vergunningplicht voor beweiden en bemesten in de meeste gevallen niet nodig is. Zie voor de onderbouwing daarvan de bijlage van de Kamerbrief betreffende het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek (Kamerstuk 35 334, nr. 39).1
Ik ben daarom nog steeds van mening dat als een project is gewijzigd, maar niet meer stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied veroorzaakt dan op de Europese referentiedatum, significante gevolgen voor dat gebied kunnen worden uitgesloten, zodat ook dan geen vergunning nodig is.
Wel is het zo dat er uitzonderingssituaties zijn waarbij er de mogelijkheid bestaat van een depositietoename ten opzichte van de Europese referentiedatum. Het Rijk en de provincies zijn deze situaties op dit moment in kaart aan het brengen. Op grond hiervan zal duidelijk worden in welke gevallen er getoetst moet worden of er een depositiestijging plaatsvindt. Hiermee wordt de redeneerlijn, zoals deze in eerdere brieven aan de Kamer is toegelicht, kracht bij gezet.
Zie antwoord vraag 3.
Zoals blijkt uit de beantwoording van vraag 3 en 4 streef ik er naar om te voorzien in een grotendeels generieke onderbouwing op basis waarvan kan worden aangenomen dat er geen vergunningplicht geldt voor beweiden en bemesten. Voor bemesten gelden er echter uitzonderingssituaties, in deze gevallen moet nog worden beoordeeld of er een vergunningplicht geldt.
De uitspraak in Overijssel laat zien dat het aantonen van «voortgezet gebruik» van belang is voor het toepassen van de redeneerlijn in de praktijk. Er moet nog worden gekeken hoe en in welke vorm dit inzichtelijk gemaakt kan worden voor agrariërs.
Omdat beweiden altijd een positief effect heeft op de emissie ten opzichte van de situatie waarbij de dieren op stal staan en de maatschappelijke gewenstheid daarvan, deel ik niet de constatering dat het starten van beweiden of extra uren weidegang vergunningplichtig wordt. Ik zal mij daarom blijven inzetten voor het promoten van deze activiteit.