Ingediend | 7 juni 2021 |
---|---|
Beantwoord | 3 september 2021 (na 88 dagen) |
Indiener | Michiel van Nispen |
Beantwoord door | Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | bestuur bezwaar en klachten organisatie en beleid recht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z10002.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-3910.html |
Ja.
Er kan niet worden ingaan op een specifieke casus. Ten aanzien van de inzet van bestuurlijke bevoegdheden door een burgemeester dient in eerste instantie de burgemeester per geval alle betrokken belangen in zijn afweging te betrekken en daarbij te beoordelen of toepassing van een maatregel evenredig is. Die beoordeling kan door de rechter worden getoetst. De Minister van JenV treedt daar niet in. De voorzieningenrechter kan de tenuitvoerlegging van de maatregel eventueel schorsen.
Op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige kan hier vanwege artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) niet worden ingaan.
Zie antwoord vraag 2.
In algemene zin geldt dat er geen toevoeging van een advocaat wordt verleend in een bezwaarprocedure bij de Belastingdienst voor geschillen die uitsluitend rekenkundig of feitelijk van aard zijn, tenzij er sprake is van bijzondere feitelijke en/of juridische ingewikkeldheid. Deze regel in artikel 8 lid 1 sub een lid 2 Besluit rechtsbijstands- en toevoegingscriteria heeft in de wetsgeschiedenis ten principale als uitgangspunt dat «(...) dient voorkomen te worden dat zaken in de sfeer van de rechtsbijstand belanden terwijl nog andere, meer geëigende vormen van hulpverlening zoals gemeentelijke of andere overheidsinstellingen, sociaal raadslieden of maatschappelijk werk, openstaan.» Dit uitgangspunt behoeft herijking, waarvoor het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum op dit moment een onderzoek is gestart. Daarnaast zijn de Raad voor Rechtsbijstand, het Juridisch Loket, de Nederlandse Orde van Advocaten en Sociaal Werk Nederland sinds 1 juli 2021 proefondervindelijk aan de slag om zich te herbezinnen op zelfredzaamheid. In situaties, waarbij burgers tussen wal en het schip dreigen te vallen en die door het Juridisch Loket niet verder geholpen kunnen worden, zal de Raad voor Rechtsbijstand een zogenoemde Adviestoevoeging Zelfredzaamheid (ATZ) aan een advocaat verlenen.2
Zie antwoord vraag 4.
Op grond van artikel 67 AWR geldt een fiscale geheimhoudingsplicht. Iedere belastingplichtige moet erop kunnen vertrouwen dat de door hem verstrekte, veelal privacygevoelige, gegevens en inlichtingen bij de Belastingdienst in goede handen zijn. De Belastingdienst hecht dan ook veel waarde aan deze geheimhoudingsplicht. Op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht kan de Staatssecretaris van Financiën voor Fiscaliteit en Belastingen niet ingaan op de fiscale positie van een belastingplichtige.
In zijn algemeenheid geldt dat de Belastingdienst een belangrijke partner is in de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit, waaronder hennepteelt. Tussen de deelnemende bestuursorganen kunnen binnen de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) op het thema georganiseerde hennepteelt, dat onderdeel is van het RIEC-convenant, over en weer meldingen worden gedaan.3 Een melding van een RIEC-partner kan voor de Belastingdienst aanleiding zijn onderzoek te doen naar de ingediende aangifte en afhankelijk van de uitkomsten daarvan de aanslag niet conform de aangifte op te leggen, dan wel een navorderingsaanslag op te leggen, eventueel met een daarbij passende boete. Daarbij heeft de Belastingdienst de bevoegdheid informatie op te vragen bij de belastingplichtige of bij derden. Het uitoefenen van deze bevoegdheid wordt begrensd door algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zo mag een inspecteur gelet op het fair-play beginsel bijvoorbeeld niet vragen naar het adviserende deel van een belastingadvies.
Zoals eveneens in het antwoord op vraag 6 is toegelicht, kunnen op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht geen uitspraken gedaan worden over individuele belastingplichtigen.
Bij het opleggen van een aanslag die afwijkt van de door belastingplichtige ingediende aangifte of een navorderingsaanslag geldt in zijn algemeenheid dat het aan de Belastingdienst is om de hoogte van het inkomen aannemelijk te maken. De Belastingdienst kan zich hiervoor onder andere baseren op de informatie die van derden is verkregen, bijvoorbeeld van de partners binnen de RIEC-structuur, informatie verkregen naar aanleiding van vragen die aan belastingplichtige zijn gesteld, maar ook op basis van feiten die zijn opgenomen in een vonnis van een strafrechter. Een dergelijk vonnis is niet in naar personen herleidbare vorm openbaar, maar op basis van artikel 55 AWR kan de Belastingdienst bij het OM een verzoek tot inzage indienen. In het geval van hennepteelt moet het inkomen veelal achteraf herleid worden. De hoeveelheid aangetroffen planten en het aantal oogsten is daarvoor mede van belang. De Belastingdienst kan zich hiervoor baseren op de bij de hennepplantage aangetroffen indicatoren (bijvoorbeeld het aantal gebruikte stekblokken en vervuilde koolstoffilters). Uiteraard dient de inspecteur zich bij het opleggen van een dergelijke correctie te houden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Als de Belastingdienst overgaat tot het opleggen van een aanslag die afwijkt van de ingediende aangifte of een navorderingsaanslag, dan heeft de belastingplichtige het recht om in bezwaar en beroep te gaan tegen die aanslag. In de bezwaarprocedure vindt een (volledige) herbeoordeling van de aanslag plaats. Om een onbevooroordeelde herbeoordeling te borgen wordt het bezwaar beoordeeld door een andere ambtenaar dan de inspecteur die de aanslag heeft opgelegd. In een beroepsprocedure zal, afhankelijk van de bewijslastverdeling die de rechter vaststelt, de Belastingdienst aannemelijk moeten maken dat het inkomen juist is vastgesteld, of zal belastingplichtige aannemelijk moeten maken dat het inkomen door de Belastingdienst onjuist is vastgesteld. Wanneer een belastingplichtige ondanks herhaald verzoek geen aangifte indient of anderszins geen openheid van zaken geeft, heeft de Belastingdienst redelijkerwijs geen andere optie dan het belastbare inkomen schattenderwijs vast te stellen en de aanslag ambtshalve vast te stellen. Bij een eventueel bezwaar en beroep bepalen de artikelen 25 en 27e AWR dan dat de bewijslast bij de belastingplichtige ligt. Hij zal dan moeten doen blijken dat de ambtshalve aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld (de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast).
Ook hier geldt, zoals in de antwoorden op vraag 6 en 7 is toegelicht, dat er op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht geen uitspraken kunnen worden gedaan over individuele belastingplichtigen. Tevens doet het OM geen uitspraken over individuele zaken. Er kan dan ook niet worden ingegaan op de vraag of het OM die gegevens uit eigen beweging heeft verstrekt of op verzoek van de Belastingdienst.
In zijn algemeenheid geldt dat de Belastingdienst overheidsinstanties op grond van artikel 55 AWR kan vragen (persoons)gegevens en inlichtingen te verstrekken die relevant kunnen zijn voor de uitvoering van belastingwetgeving. De Belastingdienst kan uit hoofde van dit artikel ook (persoons)gegevens en inlichtingen opvragen bij het OM, mits het fiscale belang dit rechtvaardigt.
Het OM kan ook op eigen initiatief gegevens en inlichtingen delen met de Belastingdienst.
Uit hoofde van het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (AAFD) dient er afstemming plaats te vinden tussen de Belastingdienst en het OM. Dat geldt onder andere in het kader van samenloop tussen bestuurlijke boeten en strafrechtelijke afdoening, waaronder het opleggen van strafbeschikkingen, en over het samengaan van voordeelsontneming en het heffen en innen van belastingen.
Toepassing van artikel 13b Opiumwet is niet bedoeld als straf. Wanneer er vanuit woningen drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn, kan een burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet besluiten een woning te sluiten. Het doel van artikel 13b Opiumwet is om het overtreden van de Opiumwet te stoppen en om verdere overtredingen te voorkomen, alsmede om de bekendheid van het pand als drugspand weg te nemen en de «loop» naar het pand eruit te halen. Daarmee wordt het pand onttrokken aan het drugscircuit. Een burgemeester dient bij het toepassen van artikel 13B Opiumwet een gedegen afweging te maken of de nadelige gevolgen voor betrokkenen niet onevenredig zijn. Bij de toepassing is het daarbij belangrijk de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht neemt. Een woningsluiting is immers een ingrijpend besluit voor betrokkenen.
Zie antwoord vraag 9.
Er kan niet worden ingegaan op een specifieke casus. Momenteel wordt uitvoering gegeven aan de motie Buitenweg-Van-Nispen, waarin wordt verzocht om de toepassing van de bevoegdheid in artikel 13b Opiumwet te monitoren en uitspraken van de rechter hierover te analyseren, en de Kamer daarover driejaarlijks te informeren. Op dit moment vindt een evaluatie van artikel 13b Opiumwet plaats. Tevens heeft de Raad van State recent gekeken naar haar eigen rol in gevallen waarbij artikel 13b Opiumwet is gehanteerd. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Drugsbeleid van 2 juni jl. wordt uw Kamer over de evaluatie geïnformeerd, gevolgd door een beleidsreactie daarop.
Zie antwoord vraag 11.
Hierbij deel ik u mede namens de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Financiën dat de schriftelijke vragen van het lid Van Nispen (SP), van uw Kamer aan de Minister van Justitie en Veiligheid over een familie die vermalen wordt in de molens van de overheid (ingezonden 7 juni 2021) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.