Ingediend | 17 mei 2021 |
---|---|
Beantwoord | 16 juni 2021 (na 30 dagen) |
Indiener | René Peters (CDA) |
Beantwoord door | Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
Onderwerpen | hoger onderwijs onderwijs en wetenschap |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z08076.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-3183.html |
Ja.
Ik hecht groot belang aan het waarborgen van academische vrijheid door de hoger onderwijsinstellingen. Het is aan de instellingen, in dit geval de RUG, om dit te garanderen. Ook hecht ik eraan dat studenten zich veilig voelen binnen de academische omgeving en dat zorgen van studenten serieus worden genomen.
Vanwege de huidige organisatorische inbedding van het Confucius Instituut in enkele Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs, is het voorstelbaar dat zorgen, zoals beschreven in het artikel waarnaar u verwijst, ontstaan. De onderzoekers van Instituut Clingendael wijzen er in hun rapport «China’s invloed op onderwijs in Nederland» ook op dat «de huidige situatie van inbedding van de Confucius Instituten in Nederlandse kennisinstellingen op gespannen voet staat met de onafhankelijkheid van Nederlandse kennisinstellingen en de Nederlandse normen en waarden op het gebied van wetenschappelijke integriteit.» Ik vind het dan ook verstandig dat de betrokken instellingen deze inbedding heroverwegen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
In de Kamerbrief over kennisveiligheid heeft het kabinet een reeks maatregelen gepresenteerd om kennisveiligheid, in algemene zin, beter te waarborgen. Deze maatregelen zijn landenneutraal en dus op ieder land van toepassing. De maatregelen bieden de kennisinstellingen een kader op het gebied van kennisveiligheid om zo beter invulling te kunnen geven aan de verantwoordelijkheid die zij op grond van hun institutionele autonomie hebben. Het is verder belangrijk te onderstrepen dat het bij maatregelen als de richtsnoeren, bestuurlijke afspraken en de kennisveiligheidsdialoog gaat om een gezamenlijke opgave voor de kennisinstellingen en de overheid.
De in de Kamerbrief genoemde maatregelen zijn: de dialoog kennisveiligheid gericht op het verhogen van het kennisveiligheidsbewustzijn binnen kennisinstellingen; richtsnoeren en bestuurlijke afspraken over kennisveiligheid die samen met de kennissector worden uitgewerkt; een Rijksbreed expertise- en adviesloket; een toetsingskader ongewenste kennis- en technologieoverdracht. De richtsnoeren zullen naar verwachting kort na de zomer opgeleverd worden. Verder is in de Kamerbrief aangegeven dat er naar gestreefd wordt om de bestuurlijke afspraken in de tweede helft van 2021 gereed te hebben en de basisfuncties van het expertise- en adviesloket in de loop van 2021 operationeel te hebben. Voor het toetsingskader geldt dat het op zijn vroegst in 2023 in werking zal treden. Zoals toegezegd in de brief zal ik uw Kamer dit najaar informeren over de voortgang bij het uitwerken van de genoemde maatregelen.
De eerste ronde van de kennisveiligheidsdialoog met de universiteiten en de onderzoeksinstituten laat een wisselend bewustzijnsniveau ten aanzien van kennisveiligheid zien. De instellingen geven aan de risico’s rondom kennisveiligheid te herkennen, maar nog niet overal is het bewustzijn ten aanzien van kennisveiligheid ook tot in de haarvaten van de organisatie doorgedrongen. De dialoog kennisveiligheid is daarom ook een doorlopend gesprek. Sinds de eerste gespreksreeks is te zien dat door verschillende universiteiten en onderzoeksinstituten actief stappen gezet worden op het gebied van kennisveiligheid. Het Ministerie van EZK heeft parallel ook met de TO2-instellingen een kennisveiligheidsdialoog gevoerd en werkt deze nu verder uit in een thematische workshopronde waarin de instellingen een aantal aspecten dieper analyseren en praktisch uitwerken. De kennisveiligheidsdialoog met de Hogescholen is in juni begonnen. De dialoog met de universitair medisch centra gaat binnenkort van start.
Ik begrijp de uitspraak van Van Rosmalen zó, dat hij het risico op aantasting van de academische vrijheid bij de Hogeschool Zuyd gering acht, omdat er daar geen China-gerelateerd onderzoek wordt uitgevoerd. Ik ben het met hem eens dat het risico inderdaad groter zou zijn als de Hogeschool Zuyd dergelijk onderzoek wél zou uitvoeren. Tegelijkertijd kan de huidige inbedding van een Confucius Instituut in een Nederlandse kennisinstelling, zoals dat ook bij Hogeschool Zuyd het geval is, wel op gespannen voet staan met de onafhankelijkheid van Nederlandse kennisinstellingen (zie ook antwoord op vraag 2).
Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten3 heeft de Hogeschool Zuyd aangegeven dat de overeenkomst tussen het Confucius Instituut Maastricht (CIM) en de Chinese moederorganisatie Hanban een geldigheidsduur van vijf jaar kent.4 De overeenkomst is getekend op 28 december 2016 en zal dus verlopen op 28 december 2021, met een opzegtermijn van 90 dagen voorafgaand aan de einddatum. Indien de overeenkomst niet vóór de opzegtermijn wordt beëindigd door een van de beide partijen zal deze stilzwijgend worden verlengd. Hogeschool Zuyd laat desgevraagd weten dat besluitvorming omtrent het voortzetten van de huidige inbedding van het Confucius Instituut bij Hogeschool Zuyd dit najaar verwacht wordt. In vervolg op de gesprekken die OCW met de instellingen heeft gevoerd over het rapport van Instituut Clingendael5 adviseer ik om te kiezen voor ontkoppeling van het Confucius Instituut. Dat zou mijns inziens de beste manier zijn om zorgen over mogelijke aantasting van academische vrijheid, of de schijn daarvan, weg te nemen. Ik heb de andere twee instellingen op dezelfde manier geadviseerd.