Ingediend | 12 maart 2021 |
---|---|
Beantwoord | 6 april 2021 (na 25 dagen) |
Indiener | Bente Becker (VVD) |
Beantwoord door | Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
Onderwerpen | openbare orde en veiligheid terrorisme |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z04522.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-2256.html |
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Indien het noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, kan ik aan een persoon die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan, een maatregel op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt) opleggen, strekkende tot beperking van de vrijheid van beweging.
Telkens dient op basis van de actuele feiten en omstandigheden een afweging te worden gemaakt of een nieuw gebiedsverbod noodzakelijk is. Bij het wel of niet verlengen van de maatregel(en) moet altijd worden nagegaan of er (nog steeds) een gegrond vermoeden bestaat dat de betrokkene in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan en indien het opleggen van een maatregel zoals bedoeld in artikel 2 van de Twbmt, noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid en of het verlengen van de maatregel(en) nog wel proportioneel is.
Iedere bestuurlijke maatregel en verlenging betreft dus een hernieuwde beoordeling en uitdrukkelijk geen automatisme waarbij ik op basis van het op dat moment bekend zijnde samenstel van gedragingen van de desbetreffende betrokkene beoordeel of een bestuurlijke maatregel noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid.
Het past mij niet om in te gaan op dit individuele geval.
De rechtbank Den Haag heeft in de uitspraak van 31 december 2020 geoordeeld dat anders dan voorheen de actuele feiten en omstandigheden onvoldoende konden worden gekoppeld aan twee wijken in Den Haag. Gelet op de informatie in de bestuurlijke rapportage die ten grondslag ligt aan het betreffende gebiedsverbod in relatie tot de uitspraak van de rechtbank acht ik een hoger beroep geen kans van slagen te hebben. Hiervoor verwijs ik u ook naar de kamerbrief die ik heden aan uw Kamer heb toegezonden.
Met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank en op basis van de beschikbare informatie die bij mij bekend is, ga ik niet over tot het opleggen van een nieuw gebiedsverbod. Indien nieuwe feiten en omstandigheden daar aanleiding toe geven kan op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (hierna: Twbmt) opnieuw een gebiedsverbod worden opgelegd. Als dat het geval is, onderhoud ik contact met de burgemeester daarover.
Het gebiedsverbod is één van de mogelijke interventies in de aanpak van radicalisering. Een persoon kan nog steeds besproken en gemonitord worden vanuit de lokale Persoons Gerichte Aanpak Radicalisering (PGA). Op basis hiervan kunnen eventueel andere interventies worden ingezet die afhangen van noodzaak, effectiviteit, proportionaliteit en subsidiariteit. In Den Haag zetten de burgemeester en het college in op het versterken van de weerbaarheid van kwetsbare groepen in bepaalde wijken en breder.
Het standpunt van de burgemeester en het college van B&W in Den Haag is mij bekend. Met de uitspraak van rechtbank Den Haag van 31 december 2020 is het gebiedsverbod betreffende de wijken Schilderswijk en Transvaal dat aan de heer Fawaz Jneid was opgelegd niet langer aan de orde en staat het hem vrij om deze wijken weer te bezoeken.
Zoals ik reeds opmerkte, heb ik besloten tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 december 2020 geen hoger beroep in te stellen omdat ik dit niet kansrijk acht. Voor het slagen van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank moeten wezenlijk nieuwe feiten en omstandigheden worden aangevoerd om de gerichtheid van de imam op de twee wijken in Den Haag te onderbouwen. De thans voorliggende bestuurlijke rapportages boden daarvoor naar mijn oordeel onvoldoende aanknopingspunten in het bijzonder voor wat betreft de gerichtheid op deze specifieke wijken. Gelet op de huidige feiten en omstandigheden heb ik besloten om niet over te gaan tot het opleggen van een nieuw gebiedsverbod. Indien nieuwe feiten en omstandigheden daar aanleiding toe geven kan op grond van de Twbmt opnieuw een gebiedsverbod worden opgelegd. Als dat het geval is, onderhoud ik contact met de burgemeester daarover.
Zie antwoord vraag 4.
De zorgen rondom de kwetsbaarheid van specifieke groepen en individuen in de stad Den Haag voor extremistische retoriek zijn mij bekend en die neem ik zeer serieus. Zoals aangegeven zetten de burgemeester en het college in op het vergroten van de weerbaarheid van deze groepen en individuen en worden signalen van (mogelijke) radicalisering proactief gedeeld met politie, OM en NCTV.
Bij mijn besluit om niet tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep te gaan heb ik meegewogen dat volgens de rechtbank uit recente feiten en omstandigheden onvoldoende is gebleken van de gerichtheid van de imam op de twee wijken in Den Haag. Daarbij staat voor ogen dat moet zijn voldaan aan de norm die artikel 2 van de Twbmt stelt waarbij de noodzaak tot bescherming van de nationale veiligheid voorop staat.
De gemeente monitort de ontwikkelingen in de wijken. Omdat bepaalde gedragingen op zichzelf niet strafbaar zijn, maar op termijn toch kunnen leiden tot ondermijning van de democratische rechtsorde, hanteert de overheid in dit soort gevallen de zogenoemde Driesporenaanpak. De Ministeries van JenV, BZK, BZ, SZW en OCW werken binnen de Taskforce PG&OBF aan het versterken van de weerbaarheid van de samenleving en verschillende gemeenschappen daarbinnen tegen onverdraagzame en polariserende boodschappen. Tevens worden in samenspraak met gemeenten waar noodzakelijk geïntervenieerd in concrete gevallen.
Daar waar er sprake is van problematisch gedrag, zal een organisatie of persoon door de gemeente hierop worden aangesproken. Waar mogelijk sprake is van strafbare feiten, kan een strafrechtelijk onderzoek worden gestart door het Openbaar Ministerie.
Bij voornoemde vragen heb ik mijn keuze gemotiveerd om geen hoger beroep in te stellen, daarnaast verwijs ik uw Kamer graag naar de brief die vandaag aan uw Kamer is gezonden. Het is niet meer mogelijk hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag omdat dit binnen zes weken na de dag van verzending van die uitspraak had moeten gebeuren.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Becker (VVD), van uw Kamer aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Omstreden imam Fawaz Jneid blijft «ongewenst», maar gemeente kan hem geen strobreed in de weg leggen» (ingezonden 12 maart 2021) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.