Ingediend | 5 februari 2021 |
---|---|
Beantwoord | 23 maart 2021 (na 46 dagen) |
Indiener | Henk Nijboer (PvdA) |
Beantwoord door | Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
Onderwerpen | economie organisatie en beleid zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z02403.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-2092.html |
Ik ben ermee bekend dat zorginstellingen1 te maken kunnen hebben met een negatieve rente over een deel van hun tegoeden bij commerciële banken. Hetzelfde geldt ook voor sommige goededoelenorganisaties (zie antwoord op vraag 9), vermogende consumenten en bedrijven.
Er is geen inzicht in de kosten die zorginstellingen in Nederland kwijt zijn aan negatieve rente.2 Dat geldt ook voor onderwijsinstellingen. Onderwijsinstellingen die publieke liquide middelen beheren, hebben zelf de keuze tussen het aanhouden van publieke tegoeden bij het Ministerie van Financiën (middels schatkistbankieren), of bij een commerciële bank. Bij het schatkistbankieren wordt geen negatieve rente gerekend (zie ook antwoord op vraag 11). Van de onderwijsinstellingen is bekend dat zij eind 2019 ongeveer € 3 mld. aan liquide middelen aanhielden bij het Ministerie van Financiën middels schatkistbankieren en ongeveer € 6 mld. op commerciële bankrekeningen hadden staan. Sindsdien is het aantal onderwijsinstellingen dat deelneemt aan schatkistbankieren verdubbeld en de verwachting is dat zij nu aanzienlijk meer middelen in de schatkist aanhouden.
Voor zover bekend rekenen alle Nederlandse banken inmiddels een negatieve rente vanaf een bepaalde depositowaarde. In enkele gevallen rekenen banken dit vanaf een bedrag van € 100.000, maar bij de meeste banken ligt dit bedrag hoger. Voor zover bekend rekent een enkele bank daarbij (vanaf dezelfde drempelwaarde) een ander tarief voor zakelijke klanten dan voor overige klanten.
Ik kan mij de zorgen over de dalende rente goed voorstellen. Het is wel van belang te noemen dat zorg- en onderwijsinstellingen niet expliciet bij wet verplicht zijn om buffers aan te houden.3 Banken beoordelen wel de kredietwaardigheid en financiële positie van een klant bij het verstrekken van financiering, waaronder de aanwezigheid van voldoende liquide middelen.
Dat banken een negatieve rente rekenen over een deel van hun klantenbestand en tegoeden hangt samen met het huidige renteklimaat. Banken staan door de dalende marktrentes voor een dilemma. Enerzijds willen zij het verschil tussen in- en uitleenrentes (de rentemarge) op peil houden. Dit is van groot belang voor banken die voor hun inkomsten sterk afhankelijk zijn van de rentemarge. Anderzijds zijn banken zich bewust dat het rekenen van een negatieve rente kan leiden tot minder spaarklanten, reputatieschade en verlies aan inkomsten op andere producten.
Een situatie van langdurig lage rentes kan de winstgevendheid van banken onder druk zetten, met potentieel nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit.
Veel zorginstellingen hebben net als bedrijven en vermogende consumenten te maken met negatieve effecten van het lage-renteklimaat, maar ervaren tegelijkertijd ook positieve effecten. Zo hoeft er bijvoorbeeld minder rente over nieuwe leningen betaald te worden. Het is niet vast te stellen hoe de lage rente netto gezien doorwerkt in de financiële positie van specifieke onderwijs- en zorginstellingen. Voor mij staat niettemin buiten kijf dat het aanbod van zorg en onderwijs op peil moet blijven.
In het geval van zorginstellingen zijn zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten verantwoordelijk voor het inkopen van voldoende zorg. De negatieve rente zal daarom naar verwachting geen nadelige gevolgen hebben voor het aanbod van zorg, maar kan tegelijkertijd wel de zorgkosten in sommige gevallen beïnvloeden. Ik moedig zorginstellingen aan de dialoog met gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars aan te gaan waar nodig. Voor wat betreft de onderwijsinstellingen verwijs ik graag naar de mogelijkheid tot het (vrijwillig) schatkistbankieren, omdat daar geen negatieve rente gerekend wordt en ik dus geen negatief effect op het aanbod van onderwijs zie (zie ook het antwoord op vraag 11).
Zie antwoord vraag 5.
Zie antwoord vraag 5.
Zie antwoord vraag 5.
Zoals ik schreef in antwoord op vraag 1 ben ik ermee bekend dat ook een deel van de goededoelenorganisaties te maken kan hebben met een negatieve rente over een deel van hun tegoeden. Ik realiseer me dat het rekenen van negatieve rente over banktegoeden een relatief nieuwe en ongemakkelijke gewaarwording is. De verwachting is immers dat geld bij de bank in de loop van de tijd in waarde groeit of in ieder geval gelijk blijft. Een negatieve rente staat daarmee op gespannen voet. Gelukkig rekenen banken geen negatieve rente door aan alle categorieën rekeningenhouders. Op dit moment rekenen banken over het algemeen aan een klein deel van hun klantbestand een (licht) negatieve rente. Bijvoorbeeld aan klanten met een depositowaarde vanaf € 100.000 of € 500.000.
Vanwege regels ten aanzien van de mededinging en het gegeven dat banken zelf gaan over hun rentetarieven, ben ik terughoudend met het opzetten van gesprekken met banken over hun prijsstelling. Wel wil ik blijven benadrukken dat ik een negatieve rente voor de gewone spaarder ongewenst vind. Hierover schreef ik uw Kamer in december 2019, waarin ik tevens verslag deed van gesprekken met de afzonderlijke (consumenten)grootbanken over de dilemma’s die zij ervaren in het lage-renteklimaat.4 Ik blijf van mening dat gewone spaarders voldoende mogelijkheden dienen te behouden om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent. Indien deze mogelijkheden significant worden beperkt zal ik het onderwerp opnieuw ter hand nemen, en indien opportuun ook wetgeving overwegen.
Ook wil ik hier benadrukken dat publieke instellingen die publieke liquide middelen beheren terecht kunnen bij het schatkistbankieren (zie ook antwoorden op vragen 2 en 11). Het Ministerie van Financiën rekent hierbij geen negatieve rente. Op dit moment nemen al veel instellingen deel aan het schatkistbankieren.
Zoals genoemd in antwoord op vraag 2 kunnen publieke liquide middelen bij het Ministerie van Financiën worden aangehouden middels het schatkistbankieren. Voor een aantal instellingen, zoals ministeries en decentrale overheden, is dit verplicht, bijvoorbeeld vanwege hun wettelijk taak. Andere instellingen mogen vrijwillig gebruik maken van schatkistbankieren, bijvoorbeeld vanwege een risico-arm beheer van (publieke) middelen. Dit geldt onder andere voor bekostigde onderwijsinstellingen.5 De publieke gelden die zij ontvangen mogen worden aangehouden bij het Ministerie van Financiën. Het Ministerie van Financiën rekent hierover geen negatieve rente.
Het schatkistbankieren zoals in Nederland ingericht is uniek in Europees perspectief. Eind 2017 waren er al meer dan 1000 deelnemers aan het schatkistbankieren6 en hun aantal neemt gestaag toe. Ik blijf constant onderzoeken wat de mogelijkheden zijn binnen de beleidsmatige en juridische kaders om publieke liquide middelen bij de overheid aan te houden. Deelname aan schatkistbankieren is echter niet zonder beperkingen. Niet alle (semi)publieke instellingen kunnen deelnemen. Zo moeten deelnemers publieke liquide middelen in beheer hebben, moet risico-arm beheer van deze middelen wenselijk zijn en moet deelname niet strijdig zijn met de staatssteunregels.
Waar schatkistbankieren voor het overgrote deel van de onderwijsinstellingen mogelijk is, geldt dat niet voor sommige andere (semi)publieke taken waaronder de meeste zorginstellingen. In het huidige zorgstelsel zijn de mogelijkheden om financiële middelen van deze instellingen aan te houden bij de overheid zeer beperkt.