Ingediend | 5 februari 2021 |
---|---|
Beantwoord | 22 maart 2021 (na 45 dagen) |
Indiener | Laura Bromet (GL) |
Beantwoord door | Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
Onderwerpen | dieren landbouw |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z02402.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-2090.html |
Ja
Ik heb kennis genomen van het rapport. Het rapport wijst er terecht op dat naast het nationale klimaatbeleid dat zich richt op de vermindering van de broeikasgasuitstoot op Nederlands grondgebied ook aandacht moet zijn voor mondiale broeikasgasuitstoot van Nederlandse bedrijven.
Deze cijfers komen niet overeen met de meest recente gegevens die het ministerie tot haar beschikking heeft. Voor de klimaatopgave wordt gewerkt met cijfers van de het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en WUR/WEcR – daar heeft in dit rapport geen check of afstemming mee plaatsgevonden.
De vergelijking gaat mank. Voor de drie bedrijven Vion, FrieslandCampina en VanDrie Group wordt de mondiale broeikasgasemissie gehanteerd, terwijl voor Tata Steel en het wegverkeer alleen de emissie op Nederlands grondgebied wordt meegerekend.
Ik heb regelmatig overleg met deze bedrijven, rechtstreeks en via hun koepelorganisaties, onder andere over hun broeikasgasuitstoot. De koepelorganisaties zijn partner in de uitvoering van het Klimaatakkoord en nemen deel aan het Uitvoeringsoverleg daarover. De in het Klimaatakkoord gemaakte afspraken over het verminderen van de nationale broeikasgasuitstoot kunt u terugvinden op www.klimaatakkoord.nl/landbouw-en-landgebruik. Daarnaast spreek ik regelmatig met de sectoren over hun verduurzamingsbeleid, waar ook de nationale én mondiale klimaatopgave deel van uitmaakt.
De drie zuivel- en vleesbedrijven zijn belangrijke partners voor veel van de Nederlandse boeren. Omdat FrieslandCampina een coöperatie is, hebben de boeren die lid zijn zeggenschap over het beleid. Boeren zijn in principe vrij om te bepalen met wie zij een zakelijke relatie aangaan en kunnen daar het beleid van de betreffende onderneming een rol in laten spelen. Om de klimaatopgave bij de primaire productie, de boer, te kunnen realiseren is het nodig dat de hele keten meedoet. Dat is ook de reden geweest waarom behalve vertegenwoordigers van de primaire productie ook andere ketenpartijen actief zijn betrokken bij het Klimaatakkoord.
Ik deel niet de mening dat in het Klimaatakkoord sprake is van een kwalijke beperking. Bij het Klimaatakkoord van Parijs is door alle deelnemende landen afgesproken dat ieder land de nationale emissies aanpakt. De toezegging die Europa in het kader van het klimaatakkoord van Parijs heeft gedaan geldt voor de uitstoot binnen Europa en is (deels) door vertaald naar de individuele lidstaten. Om die reden gaat het Klimaatakkoord alleen over nationale emissiereducties. De Klimaat- en Energieverkenning (KEV) die het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) jaarlijks uitbrengt kijkt om diezelfde reden ook naar de nationale uitstoot. De Monitor Brede Welvaart van het Centraal Bureau Statistiek (CBS) daarentegen rapporteert wel over de bijdragen van Nederland aan de mondiale broeikasgasemissies. Ik ben van mening dat we bij de verduurzaming van de landbouw ook die mondiale klimaatvoetafdruk moeten meenemen. Veel bedrijven, waaronder ook de drie bedrijven die onderwerp van dit rapport van Milieudefensie zijn, hebben zelf ook een beleid gericht op verduurzaming en werken bijvoorbeeld aan instrumenten om die voetafdruk te kunnen verkleinen.
PBL heeft de afspraken van het Klimaatakkoord doorgerekend en daaruit bleek dat met deze afspraken het emissiereductiedoel haalbaar is. Jaarlijks wordt door PBL geraamd of de uitvoering van het Klimaatakkoord op koers ligt. In de Klimaatnota waarmee het kabinet heeft gereageerd op de bevindingen van de KEV2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 609) is geconstateerd dat de realisatie achterblijft, maar dat er op dit moment nog geen reden is om extra maatregelen te nemen.
De verwachting is wel dat er extra maatregelen nodig zijn als gevolg van de hogere ambitie van de Europese Commissie. Of en zo ja welke maatregelen nodig zijn, zal door het volgende kabinet moeten worden bepaald.
De uitstoot in Nederland is vaak maar een deel van de totale klimaatvoetafdruk van een product. Bedrijven kunnen instrumenten ontwikkelen om te sturen op verduurzaming van hun bedrijfsvoering, en zo de totale klimaatafdruk van hun producten zichtbaar maken. Vanwege de internationale afspraken over de wijze van aanpakken van de emissies, zie ik echter geen noodzaak om hier op te sturen.
Het is aan bedrijven zelf om te bepalen of ze hun eigen klimaatambities publiek willen maken en hoe ze deze willen onderbouwen. Het staat vervolgens een ieder vrij om zich daar een mening over te vormen.
Het is aan Vion zelf om te bepalen of zij concrete klimaatdoelen willen stellen aan alle schakels in de keten. Alle schakels van die keten die zich in Nederland bevinden hebben te maken met het Nederlandse klimaatbeleid en zullen in veel gevallen ook mede uitvoering geven aan afspraken uit het Klimaatakkoord. Schakels van de keten die zich in het buitenland bevinden, zullen te maken hebben met het klimaatbeleid van het betreffende land.
Ik verwacht dat VanDrie, net als alle andere sectorpartijen in de landbouw, zijn verantwoordelijkheid neemt in de verduurzaming van de sector.
Iedereen in Nederland zal een bijdrage moeten leveren aan het halen van de klimaatdoelen, dus ook in Nederland gevestigde multinationals.
De reductie van broeikasgasemissies moet bij voorkeur bij de bron worden aangepakt. Dat is ook de basis van het klimaatbeleid. Dat betekent iedereen een bijdrage moet leveren, ook multinationals.
Monitoring van broeikasgasemissies wordt nu al uitgevoerd door onafhankelijke en deskundige instanties zoals PBL, CBS en het RIVM. Dit gebeurt met enige regelmaat voor het bepalen van de footprint van de Nederlandse consumptie op mondiaal niveau en voor de uitstoot op nationaal en op sectorniveau. Deze monitoring is naar mijn mening toereikend.