Ingediend | 1 februari 2021 |
---|---|
Beantwoord | 5 maart 2021 (na 32 dagen) |
Indieners | Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
Beantwoord door | Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
Onderwerpen | economie organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z02001.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-1908.html |
Ja.
Er is tot op heden geen direct contact geweest tussen de rijksoverheid en Inalfa over de op handen zijnde reorganisatie bij het bedrijf. LIOF (de regionale ontwikkelingsmaatschappij van de provincie Limburg) heeft in 2020 drie gesprekken gevoerd met Inalfa over de uitdagende omstandigheden als gevolg van de coronacrisis. Hierover is het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) op 4 juni 2020 geïnformeerd door LIOF. Op dat moment waren er geen concrete signalen over baanverlies of andere ingrijpende maatregelen bij Inalfa.
Naast het informeren over relevante generieke COVID-ondersteuningsmaatregelen heeft LIOF aangeboden om provincie Limburg te betrekken en met hen in gesprek te gaan, en is een direct EZK- en NFIA/RVO-contact aangereikt om gezamenlijk met Inalfa de mogelijkheden te verkennen. Inalfa heeft hier voor zover ons bekend geen vervolg aan gegeven; een en ander heeft niet tot concrete acties geleid.
Inalfa heeft wel een melding bij het UWV gedaan in het kader van de Wet melding collectief ontslag voor twee bedrijven, te weten Inalfa Roof Systems BV en Inalfa development & Support Systems. Deze meldingen zijn nog in behandeling.
Het verlies van minimaal 190 van de 550 arbeidsplaatsen bij Inalfa is voor het bedrijf substantieel te noemen. Tegelijkertijd vestigen in Limburg volgens het UWV regelmatig nieuwe werkgevers uit de maakindustrie, waartoe Inalfa behoort, met een substantiële vraag naar werknemers. Daarnaast zijn de werknemers van Inalfa goed gekwalificeerd en opgeleid. Wel hebben deze werknemers door hun leeftijd een minder goede arbeidspositie. De verwachting is dat er voor medewerkers die hun baan verliezen – hoe vervelend dat altijd blijft voor de direct betrokkenen – het perspectief goed is. Inalfa bood naast werkgelegenheid ook stageplekken aan voor de mensen in de regio. Dit zal ook een (tijdelijk) verlies zijn voor de regio.
Het effect op de werkgelegenheid bij andere ondernemingen in de regio is onbekend.
Alhoewel de situatie bij Inalfa op zichzelf staat, is in algemene zin de verwachting dat als gevolg van de coronacrisis de komende jaren veel mensen op zoek moeten naar een nieuwe baan. Om die reden heeft het kabinet in 2020 1,4 miljard euro vrijgemaakt voor het sociaal pakket2. Dit bestaat uit maatregelen om mensen zo snel mogelijk weer aan het werk te helpen. Een deel van deze mensen heeft daarbij behoefte aan extra ondersteuning. Hiervoor kunnen ze terecht bij regionale mobiliteitsteams, waarin werkgeversorganisaties, vakbonden, gemeenten en UWV samenwerken. Zij zetten hun specifieke expertise in en zoeken aansluiting bij bestaande regionale publieke dienstverlening van o.a. het werkgeversservicepunt (WSP) en leerwerkloket. De arbeidsmarktregio Noord-Limburg, waar Venray onder valt, kan een belangrijke rol spelen bij het weer aan het werk helpen van de ontslagen medewerkers van Inalfa. Daarbij kan het eigen WSP mensen helpen die extra ondersteuning nodig hebben om weer aan het werk te komen. Het WSP kent de regionale arbeidsmarkt, de werkzoekenden en de branches die mensen zoeken. Ook kan het WSP adviseren over beschikbare subsidies en instrumenten en het passend maken van het werk indien nodig.
In algemene zin geldt dat wanneer een bedrijf meedoet in een ecosysteem versterkend project met een hoog R&D-gehalte en indien het voorstel als goed wordt beoordeeld, dat er dan rond de zomer subsidie beschikbaar zou kunnen worden gesteld.
De planning is om de regeling uiterlijk 15 mei 2021 open te stellen (conform de aangenomen motie Amhaouch, Kamerstuk 35 669, nr. 21), zodat ook een aanzienlijk deel van 2021 kan worden benut voor de uitvoering van de R&D-projecten. De hightech Top regeling uit 2009 moet nog worden aangepast aan de huidige staatssteunkaders en de actuele thematiek in de drie mobiliteitssectoren. Daarnaast spreekt het Ministerie van EZK met deze sectoren om ervoor te zorgen dat er kwalitatief goede voorstellen worden ingediend. Daarmee is 15 mei al een betrekkelijke korte termijn en is openstelling voor 1 april 2021 niet reëel.
Ik ben het eens dat het verdwijnen van productiewerk in beginsel zoveel mogelijk voorkomen zou moeten worden. Dit is echter niet altijd te voorkomen, omdat Nederland niet kan concurreren met lagelonenlanden wat betreft loonkosten. Deze beslissing is een strategische overweging van het bedrijf in antwoord op tegenvallende bedrijfsresultaten als gevolg van moeilijke marktomstandigheden. Het is niet aan de overheid om op de stoel van de ondernemer te zitten. Waar het kabinet zich samen met onder andere de NFIA en de regionale ontwikkelmaatschappijen wel voor inzet is om hoogwaardige industriële bedrijven zoveel mogelijk te binden aan de regio door het scheppen van de juiste voorwaarden. Bijvoorbeeld het verbeteren van het vestigingsklimaat, samenwerking met kennisinstellingen en clustervorming.
Hoewel de voorbeelden die u noemt de indruk kunnen wekken dat in grote getalen Nederlandse banen in de maakindustrie verdwijnen naar het buitenland, ziet het Centraal Planbureau (CPB) over de gehele linie geen toename van offshoring3. Ook heeft DNB erop gewezen dat de gevonden effecten van offshoring op de werkgelegenheid in Nederland over het algemeen bescheiden of onduidelijk zijn4.
Wel is het zo dat door de laagconjunctuur de industrie – waaronder de automotive sector – onder vraaguitval lijdt. Het kabinet heeft zich uitgesproken voor een sterke industrie in Nederland vanwege de groeiambitie van het kabinet en passend bij de eerdere visie op de duurzame basisindustrie. Goed industriebeleid draagt bij aan een sterke maakindustrie en daarmee aan werkgelegenheid. Geforceerde inzet op behoud van de werkgelegenheid bij alle bedrijven is niet mogelijk, maar de inzet van het kabinet is om over het geheel voldoende werkgelegenheid in de industrie te houden. Gelukkig is de werkgelegenheid in de industrie de afgelopen jaren wat gestegen, en de hoop is dat dit via stijgende arbeidsproductiviteit kan worden voortgezet.
Het kabinet werkt volop – zowel nationaal als in EU-verband – aan het versterken van de industrie in Nederland. Het kabinet heeft zich in de brief «visie op de maakindustrie» (Kamerstuk 29 826, nr. 124) uitgesproken voor een sterke industrie in Nederland. De Nederlandse industrie zal nog innovatiever moeten worden. Dit vraagt slimme productieprocessen, nieuwe technologieën, digitalisering en robotisering en verduurzaming (circulaire maakindustrie). Deze creëren andere groeimogelijkheden van de maakindustrie. Uitvoering van het industriebeleid verloopt via bijvoorbeeld het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid en het Smart Industry programma waarbij het kabinet met partners uit de regio’s inzet om de concurrentiekracht van de maakindustrie te verbeteren.
Zoals in de brief «visie op de maakindustrie» geduid en inmiddels in een SER-briefadvies is bevestigd5, dienen geen hoge verwachtingen te worden gemaakt van een inzet op reshoring (productie naar Nederland terughalen waar deze eerder naar een buitenland was verplaatst). De overheid kan bedrijven die besluiten hun productie naar Nederland terug te halen, ondersteunen met een voorwaardenscheppend klimaat. Naar verwachting adviseert de SER in het voorjaar van 2021 over de bredere inzet op industrieversterking. Het kabinet zal op basis van dit advies beoordelen of aanvullende acties nodig zijn en daarover in gesprek gaan met de regionale overheden.
Ook in het EU industriebeleid weerklinkt ambitie als het gaat om positieversterking voor de industrie, om Europa sterker en weerbaarder te maken. Het kabinet zet erop in om de industrie te steunen bij het aangrijpen van kansen voor meer samenwerkingen binnen Europa: bilateraal of met meerdere Europese partners. Bijvoorbeeld in de IndustrieAllianties die de EU voorstelt.
De provincies zijn primair verantwoordelijk voor regionaal economisch beleid. Het kabinet zet samen met topsectoren, ontwikkelingsmaatschappijen en partners in de regio, waaronder provincies, in op missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid en het Smart Industry programma om de concurrentiekracht van de maakindustrie te verbeteren. Ik acht het niet nodig om aanvullend hierop een aparte SWOT-analyse per provincie te maken.