Ingediend | 3 december 2020 |
---|---|
Beantwoord | 11 december 2020 (na 8 dagen) |
Indiener | Attje Kuiken (PvdA) |
Beantwoord door | Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
Onderwerpen | jongeren zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z23656.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-1079.html |
Ja
Zoals uiteengezet in onze brief van 3 december jl. verkeert Intervence al meerdere jaren in een moeilijke situatie3. De financiële positie is precair en er is sprake van personele problemen (hoog verloop en verzuim). Naar het zich laat aanzien is het verloop in 2020 gedaald van ruim 30% naar ruim 10% en is het ziekteverzuim toegenomen tot meer dan 11%. Het hoge verzuim en verloop hebben negatieve consequenties op de kwaliteit en de continuïteit van de uitvoering. Hierdoor moeten bijvoorbeeld kinderen tussen jeugdbeschermers worden overgedragen indien er sprake is van langdurig verzuim of verloop. De gemeenten zijn daarom ruim voor de zomer van dit jaar een intensief traject gestart met Intervence om verschillende scenario’s uit te werken voor een duurzame inrichting van de jeugdbescherming en jeugdreclassering in Zeeland. Bij het uitwerken van deze scenario’s is ondersteuning geboden door het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ). Vanuit het Rijk hebben we dit traject intensief gevolgd.
De gemeenten hebben een wettelijke jeugdhulpplicht. Zij zijn daarmee verantwoordelijk voor een passend aanbod van jeugdbescherming en -reclassering in hun regio. De gemeenten hebben 3 verschillende scenario’s afgewogen om te komen tot een voorgenomen besluit: 1. Zelfstandig voortbestaan Intervence, 2. Intervence wordt onderdeel van een andere gecertificeerde instelling (GI) en 3. Jeugdbescherming en -reclassering onderbrengen bij drie andere GI’s. Ze hebben gekozen voor het scenario waarbij de drie gecertificeerde instellingen – die naast Intervence al in Zeeland actief zijn – verantwoordelijk worden voor de uitvoering van de jeugdbescherming en – reclassering in Zeeland en de relatie met Intervence te beëindigen.
De voorgenomen keuze van gemeenten betekent niet dat de zorg vanuit Intervence per 1 januari stopt of dat vóór die datum alle cliënten moeten worden overgedragen. Dat beeld is niet juist. De gemeenten gaan ervanuit dat een ruime periode in 2021 nodig is (minimaal zes maanden) om cliënten op zorgvuldige wijze bij een andere GI onder te brengen. Totdat de laatste kinderen zijn overgedragen, zal Intervence de zorg voortzetten en zullen de gemeenten zorgen voor een adequate financiering om dat op zorgvuldige wijze mogelijk te maken.
Het voorgenomen besluit van gemeenten is ingrijpend voor de kinderen en hun naasten, de medewerkers van Intervence en alle betrokken partijen in Zeeland. Zij mogen hier niet de dupe van worden. Het gaat hier om de meest kwetsbare kinderen binnen de jeugdzorg. Daarom is het van belang dat dit besluit en de uitvoering van dit besluit met grote zorgvuldigheid gebeurt waarbij de continuïteit en kwaliteit van zorg gewaarborgd moet zijn. Dit betekent onder meer dat er maximaal op ingezet wordt om de huidige medewerkers van Intervence te laten overgaan naar de drie GI’s zodat hun trajecten met cliënten kunnen doorlopen.
Er moet nog een aantal belangrijke stappen worden gezet voordat het voorgenomen besluit van de gemeenten in Zeeland kan worden omgezet in een definitief besluit en uiteindelijk zorgvuldig ten uitvoer kan worden gebracht. Om tot een zorgvuldig besluit te komen, is door ons en de gemeenten aan de Jeugdautoriteit (JA) en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de inspecties) gevraagd om een advies respectievelijk oordeel te geven over de vraag of het door de gemeenten gekozen scenario een verantwoord en duurzaam scenario is met name bezien vanuit het belang van de continuïteit en kwaliteit van de zorg. Ook is gevraagd aan welke voorwaarden moet worden voldaan om de continuïteit en kwaliteit van de zorg te borgen.
De JA en de inspecties hebben inmiddels aangegeven dat ze op basis van de beschikbare informatie nog geen advies/oordeel hierover kunnen geven en dat eerst een uitgewerkt integraal transitieplan beschikbaar moet komen. Integraal in de zin dat diverse perspectieven aan de orde moeten komen zoals: cliëntperspectief, medewerkersperspectief, kwaliteit, ketenpartners, governance, bedrijfsvoering/financiën. De JA en de inspecties hebben voorwaarden opgesteld waaraan het transitieplan moet voldoen. Ik zal u het advies en het oordeel van de JA en de inspecties toesturen.
Op 15 december beslissen de colleges van de 13 betrokken gemeenten over het voorgestelde scenario waarmee het mandaat wordt verkregen om het transitieplan uit te werken en goedkeuring voor de financiering van de jeugdreclassering en -bescherming in 2021. Gemeenten en alle betrokken GI’s zullen dit transitieplan opstellen. Hiertoe zijn de voorbereidingen gestart. De gemeenten geven aan dat dit zeker enige weken en mogelijk maanden in beslag kan nemen. Het is van belang dat dit plan zo snel mogelijk wordt afgerond zodat de gemeenten aan alle betrokkenen de gewenste helderheid bieden over een verantwoorde transitie.
Als het transitieplan gereed is, zullen de inspecties en de JA hun oordeel c.q. advies geven over het transitieplan met name vanuit het uitgangspunt van continuïteit en kwaliteit van zorg. Hierbij zullen wij erop toezien dat het definitieve transitieplan in lijn is met het advies/oordeel van de JA en de inspecties. Pas nadat dit plan definitief is vastgesteld kan worden overgegaan tot een zorgvuldige overdracht van de kinderen die door Intervence worden begeleid. Vooruitlopend hierop mogen er geen onomkeerbare stappen worden gezet. Ook tijdens de uitvoering van het transitieplan zullen de JA en de inspecties toezicht houden op een zorgvuldige uitvoering en ons daarover informeren.
In het bestuurlijk overleg dat we op 11 december 2020 met bestuurders van de vier GI’s en de betrokken wethouders over de ontstane situatie hebben gevoerd, hebben we de volgende afspraken gemaakt:
gemeenten en de GI Intervence hebben aangegeven dat zij op zeer korte termijn een overbruggingscontract voor in ieder geval het 1e half jaar van 2021 afsluiten;
er worden geen onomkeerbare beslissingen genomen totdat een transitieplan is goedgekeurd door de inspecties en de JA;
teneinde de continuïteit en kwaliteit van de zorg voor kinderen maximaal te waarborgen nemen de gemeenten en de GI’s maatregelen om het verloop van het personeel van Intervence te minimaliseren.
Als de continuïteit en kwaliteit van zorg volgens de JA en de inspecties niet geborgd is, zullen wij de gemeenten daarop aanspreken en zo nodig maatregelen treffen in het kader van het interbestuurlijk toezicht.
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 2.
Voor de kinderen is het van belang dat de bestaande hulpverleningsrelaties zoveel als mogelijk in stand blijven en dat de kinderen in de nieuwe situatie zo veel mogelijk bij dezelfde jeugdbeschermer of -reclasseerder kunnen blijven. We vinden het belangrijk dat de jeugdbeschermers en -reclasseerders die het werk nu uitvoeren dit ook kunnen blijven doen. Dit hebben we ook besproken met de wethouders. Dit zal dan ook een belangrijk onderdeel zijn bij de beoordeling door de JA en de inspecties.
De gemeenten hebben de wettelijke plicht om erop toe te zien dat overnemende partijen in overleg treden met bestaande partijen en erop toe te zien dat zich daarbij zoveel als mogelijk inspannen voor het overnemen van personeel en het zoveel mogelijk voortzetten van bestaande hulpverleningsrelaties. De wethouders hebben aangegeven dat ze hierop gaan toezien.
De Zeeuwse gemeenten hebben aangegeven dat de andere drie in Zeeland gecontracteerde GI’s hun medewerking willen verlenen aan overname van medewerkers van de GI Intervence. Omdat de GI’s al in Zeeland gecontracteerd zijn, heeft het naar verwachting geen effect op verplaatsingen van kinderen buiten Zeeland.
De evaluatie van de Jeugdwet5, rapportages van de Transitie Autoriteit Jeugd6, een rapport over de knelpunten bij jeugdhulp in het strafrechtelijk kader7, recente onderzoeken naar de financiële positie van specialistische aanbieders8 en recente ervaringen in de praktijk laten zien dat zich in de uitvoering knelpunten voordoen die naar het oordeel van het kabinet om aanpassingen vragen in het jeugdstelsel. Bij brieven van 20 maart jl.9, 17 juni jl.10 en 16 november jl.11 hebben we u hierover uitgebreid geïnformeerd.
Naast het wetsvoorstel «verbetering beschikbaarheid zorg» werken wij ook op verschillende manieren aan het op de korte termijn borgen van de continuïteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Daartoe hebben wij per 1 januari 2019 de Jeugdautoriteit ingericht. Mede op basis van een Early Warning System signaleert en analyseert de JA, vanuit haar neutrale positie, continuïteitsrisico's op organisatie- en op stelselniveau. Daarnaast werken wij met specialistische aanbieders, gemeenten en de JA aan het convenant continuïteit jeugdhulp. Daarin zullen wij gezamenlijk aanvullende afspraken maken om de continuïteit van zorg te borgen.
Zie antwoord vraag 5.
Bij het beleid rondom zorgaanbieders in financiële problemen staat inderdaad altijd de zorgcontinuïteit van kinderen voorop en niet de continuïteit van een individuele zorgaanbieder.12 Daarnaast geldt dat jeugdzorgaanbieders en GI’s zelf verantwoordelijk zijn voor hun bedrijfsvoering en de borging van de kwaliteit van zorg. Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp voor elk kind en jongere die dat nodig heeft (jeugdhulpplicht). Dat neemt echter niet weg dat dergelijke situaties zeer ingrijpend zijn voor de betrokken kinderen. Om die reden zijn de JA en de inspecties nauw betrokken. Als de continuïteit en kwaliteit van zorg volgens hen niet geborgd zijn, zullen wij de gemeenten daarop aanspreken en maatregelen treffen in het kader van het interbestuurlijk toezicht.
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar ons antwoord op vraag twee, drie, vier, vijf en zeven.
De financiële problemen bij Intervence zijn al meerdere jaren onderwerp van gesprek tussen Intervence en de Zeeuwse gemeenten. De gemeenten zijn dan ook ruim voor de zomer van dit jaar een intensief traject gestart met Intervence om verschillende scenario’s uit te werken voor een duurzame inrichting van de jeugdbescherming en jeugdreclassering in Zeeland. Deze beslissing is dan ook niet binnen een maand genomen en Intervence blijft ook na 1 januari zorgen voor de kinderen die zij begeleiden. De gemeenten hebben expliciet aangegeven dat zij zorgdragen voor een adequate financiering van Intervence tot een volledige overdracht van kinderen aan de 3 GI’s op een zorgvuldige wijze heeft kunnen plaatsvinden. Zie verder het antwoord bij vraag 2, 3 en 4.
In het algemeen geldt dat van aanbieders wordt verwacht dat ze tijdig maatregelen nemen om eventuele financiële en/of organisatorische problemen te voorkomen en, wanneer dit niet lukt, met betrokken stakeholders zoals gemeenten (inkopers) in overleg gaan over een oplossing. Recente inspectierapporten en casuïstiek van jeugdhulpaanbieders in financiële problemen laten zien dat er nog belangrijke stappen kunnen worden gezet in de kwaliteit, professionalisering van het bestuur, van het interne toezicht, van de bedrijfsvoering en van het externe toezicht. Daarom zijn in het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid zorg voor de jeugd» nadere eisen opgenomen ten aanzien van het intern toezicht en de financiële bedrijfsvoering van jeugdhulpaanbieders. Daarnaast werken wij met aanbieders en gemeenten aan het convenant continuïteit jeugdhulp.
De JA en de inspecties zijn op dit moment intensief betrokken bij Intervence. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, 3 en 4 hebben zij een eerste advies/oordeel gegeven op basis van de beschikbare informatie. Zij zullen ook een advies/oordeel geven op het transitieplan (op verzoek van ons en de gemeenten) gericht op een duurzame oplossing voor het borgen van de kwaliteit en continuïteit van zorg in deze situatie.
Als de continuïteit en kwaliteit van zorg volgens de JA en de Inspecties niet geborgd is, zullen wij de gemeenten daarop aanspreken. Waar nodig zullen wij maatregelen treffen in het kader van het interbestuurlijk toezicht richting betreffende gemeenten.