Ingediend | 6 november 2020 |
---|---|
Beantwoord | 25 november 2020 (na 19 dagen) |
Indieners | Roelof Bisschop (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
Beantwoord door | Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
Onderwerpen | europese zaken financiën inkomensbeleid internationaal |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z20822.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-917.html |
Ja.
Op de proportionaliteit en noodzaak dan wel wenselijkheid van het voorstel wordt uitgebreid ingegaan in het fiche dat recentelijk met de Tweede Kamer is gedeeld2. In dit fiche staat dat het kabinet de proportionaliteit van het voorstel als deels positief, deels negatief beoordeelt. Het deels negatieve proportionaliteitsoordeel komt voort uit de keuze van de Commissie voor een Richtlijn als instrument. In de brief aan de Tweede Kamer over de toekomst van de sociale dimensie van de EU3 heeft het kabinet toegelicht dat nieuwe regelgeving niet in alle gevallen de eerste keuze moet zijn. In haar tweede consultatiedocument noemde de Commissie, naast een Richtlijn, ook een Raadsaanbeveling als mogelijk instrument4. Een Raadsaanbeveling was naar het oordeel van het kabinet een geschikter instrument geweest. Een Raadsaanbeveling had ook handvatten kunnen bieden ter verbetering van de adequaatheid en de dekking van minimumlonen.
Het deels positieve proportionaliteitsoordeel is gebaseerd op het oordeel dat de richtlijn voldoende ruimte laat voor de lidstaten om zelf invulling te geven aan de regels. In dezelfde brief over de toekomst van de sociale dimensie van de EU gaf het kabinet ook aan dat als er toch voor regelgeving wordt gekozen, doelregelgeving de voorkeur verdient boven gedetailleerde middelregelgeving. Daarmee bedoelt het kabinet dat indien gekozen wordt voor regelgeving lidstaten voldoende ruimte dienen te houden om hieraan zelf invulling te geven. Het kabinet constateert dat het voorstel deze ruimte laat.
Voor wat betreft de wenselijkheid en noodzaak stelt het fiche dat het kabinet m.n. een toegevoegde waarde van actie op EU-niveau ziet op sociaal en werkgelegenheidsterrein als het initiatief bijdraagt aan opwaartse sociaaleconomische convergentie en een gelijk speelveld. De Commissie stelt in het voorstel dat het initiatief rondom minimumlonen kan bijdragen aan eerlijke lonen en aan opwaartse sociaaleconomische convergentie. De voorzitter van de Europese Commissie heeft in haar Staat van de Unie toespraak tevens het belang van een gelijk speelveld benadrukt door te stellen dat loondumping eerlijke concurrentie binnen de interne markt verstoort. Het kabinet deelt deze opvatting. Binnen de interne markt is het van belang dat er niet wordt geconcurreerd op arbeidsvoorwaarden, voor zover verschillen in arbeidsvoorwaarden niet worden gerechtvaardigd door verschillen in productiviteit en/of structurele werkloosheid.
De Commissie baseert de bevoegdheid voor het voorstel op Artikel 153, lid 1, onder b en Artikel 153, lid 2, onder b van het VWEU. Artikel 153 lid 1 b geeft de EU de bevoegdheid om het optreden van de lidstaten op het gebied van de arbeidsvoorwaarden te ondersteunen en aan te vullen. De Commissie stelt dat de toegang tot toereikende minimumlonen onderdeel uitmaakt van de arbeidsvoorwaarden. Artikel 153, lid 2, onder b geeft het Europees Parlement en de Raad de mogelijkheid om onder meer op het gebied van arbeidsvoorwaarden door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vast te stellen die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften. In deze richtlijnen wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd. Artikel 153, lid 5, VWEU bepaalt echter ook dat de hiervoor genoemde bevoegdheid niet van toepassing is op onder meer de beloning. De Commissie stelt dat de voorgestelde voorschriften niet rechtstreeks de hoogte van de beloning raken. Ook eerder zijn de Raad en het Europees Parlement richtlijnen overeengekomen die wel raken aan lonen, maar niet aan de hoogte van lonen, zoals de richtlijn m.b.t. transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden.
Op basis van voorgaande interpretatie onderschrijft het kabinet de gekozen rechtsbasis, aangezien de vaststelling van de hoogte van het minimumloon op basis van het voorstel een nationale competentie blijft, maar het kabinet zal hier wel, gezien het belang van het waarborgen van de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten en het feit dat dit onderwerp van discussie zal kunnen worden, tijdens de onderhandelingen aanvullende vragen over stellen.
Zie antwoord vraag 3.
De bepaling van de hoogte van het minimumloon blijft aan lidstaten zelf. De Commissie stelt dat actie op EU-niveau kan bijdragen aan opwaartse sociaaleconomische convergentie en een gelijk speelveld. Dit zijn ook prioritaire thema’s voor het kabinet. Om opwaartse sociaaleconomische convergentie binnen de EU te bewerkstelligen is het noodzakelijk dat de lonen in lidstaten met lagere (minimum)lonen toe bewegen naar de lidstaten met hogere (minimum)lonen. Uiteraard is dat een geleidelijk proces, en kan dergelijke convergentie enkel plaatsvinden als die gebaseerd is op economische fundamenten, in het bijzonder een verhoogde productiviteit.
Voor de inhoudelijke inzet van Nederland ten aanzien van de verschillende elementen van het voorstel wordt verwezen naar het eerdergenoemde fiche.
De Commissie licht toe dat artikel 10 in het voorstel betrekking heeft op het opzetten van een doeltreffend systeem voor monitoring en gegevensverzameling. De lidstaten moeten doeltreffende en betrouwbare instrumenten voor de verzameling van gegevens ontwikkelen, waardoor de lidstaten relevante gegevens over de dekkingsgraad en de toereikendheid van de minimumlonen jaarlijks aan de Commissie kunnen rapporteren. De voorgeschreven dataverzameling en monitoring leiden mogelijk tot extra administratieve lasten en statistiek- en informatieverplichtingen voor de rijksoverheid. Indien er additionele data moet worden verzameld, kan dit leiden tot een toename van de administratieve lasten. Het kabinet zet er op in dat deze lasten beperkt blijven. Het ligt in de ogen van het kabinet voor de hand dat waar mogelijk wordt aangesloten bij bestaande informatiebronnen.
Adequate minimumlonen kunnen een duurzaam en inclusief economisch herstel ondersteunen. Daarbij merkt de Commissie ook op dat tijdens de huidige coronacrisis veel minimumloonverdieners een belangrijk deel van de «frontlinie» vormden. Bij de vaststelling van de hoogte van minimumlonen dienen tegelijkertijd ook de effecten voor onder meer de werkgelegenheid meegewogen te worden. Daarom is het van belang dat de vaststelling van de hoogte van het minimumloon een nationale bevoegdheid blijft, omdat sociale partners en overheden van individuele lidstaten het beste in staat zijn om rekening te houden met de nationale kenmerken van hun arbeidsmarkt.