Ingediend | 16 september 2020 |
---|---|
Beantwoord | 30 oktober 2020 (na 44 dagen) |
Indiener | Martin Wörsdörfer (VVD) |
Beantwoord door | Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
Onderwerpen | gezin en kinderen sociale zekerheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z16435.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-611.html |
Ja.
In een brief aan de Kamer (d.d. 17-10-2017) over de voortgang van de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA) geeft de toenmalige Staatssecretaris van VWS aan dat hij zal nagaan welke behoefte er is aan nazorg en hoe dit er uit zou kunnen zien. Dit heeft geresulteerd in een onderzoek naar de behoefte aan nazorg bij ouders en andere directbetrokkenen wanneer het vermoeden van kindermishandeling na onderzoek van Veilig Thuis is weerlegd. De uitkomsten van het onderzoek heeft de Minister van VWS toegelicht in de voortgangsrapportage van het programma Geweld Hoort Nergens Thuis die op 18 december 2019 aan uw Kamer is aangeboden.
De uitkomsten bieden aanknopingspunten om de uitvoeringspraktijk voor wat betreft nazorg te verbeteren. Deze zijn gedeeld met de VNG, het Landelijk Netwerk Veilig Thuis (LNVT) en betrokken gemeenten. Ik ben in gesprek met het LNVT en de VNG over de wijze waarop nadere uitwerking wordt gegeven aan de genoemde aanknopingspunten.
Vooropgesteld: het belang van slachtoffers van kindermishandeling of huiselijk geweld staat altijd voorop. Iedereen met een vermoeden van kindermishandeling of huiselijk geweld moet in het belang van eventuele slachtoffers contact op kunnen nemen met Veilig Thuis. In die zin kan nooit sprake zijn van «onterechte» meldingen. Wat wel kan, is dat na onderzoek blijkt dat de zorg die men had, niet gegrond was.
Het kan voor betrokkenen een zeer ingrijpende ervaring zijn als vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling worden gemeld door derden bij Veilig Thuis en Veilig Thuis hierover het gesprek aangaat. Zeker als na onderzoek van Veilig Thuis blijkt dat het vermoeden (gelukkig) weerlegd wordt. Er kan bij ouders in die gevallen behoefte zijn aan nazorg, bijvoorbeeld in de vorm van het verlenen van hulp en/of het bieden van ondersteuning om de potentieel negatieve impact van een onderzoek door Veilig Thuis – waarbij de uitkomst «weerlegd» is – te verminderen. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, is het bedoelde onderzoek al gestart en afgerond en op 18 december 2019 aan uw Kamer gestuurd.
Uit het onderzoek blijkt dat niet alle betrokkenen behoefte hebben aan nazorg. De behoefte aan nazorg en de mate waarin wordt bepaald door casus-specifieke omstandigheden en door de wijze waarop Veilig Thuis de betrokkenheid vormgeeft in de casus. Nazorg kan op verschillende manieren worden vormgegeven en op verschillende momenten worden geboden.
Als blijkt dat betrokkenen behoefte hebben aan een extra vorm van ondersteuning tijdens of nadat Veilig Thuis betrokken is of is geweest, wordt in overleg met de direct betrokkenen besproken welke vorm van ondersteuning het meest passend is. Er is sprake van maatwerk. Dit kan in de vorm van een contactmoment in de periode na afronding van het onderzoek, of door het gesprek aan te gaan met direct betrokkenen over de behoefte aan emotionele ondersteuning. Indien er behoefte is aan emotionele ondersteuning, wordt besproken of het mogelijk is een beroep te doen op het netwerk van de directbetrokkene zelf, het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ), de huisarts of POH-GGZ (via de huisarts) voor laagdrempelige emotionele ondersteuning, een psycholoog of het sociaal wijkteam (afhankelijk van de specifieke hulpvraag en het aanbod van deze wijkteams).
Los van deze vormen van nazorg en ondersteuning bestaat er voor ouders de mogelijkheid een klacht in te dienen bij de klachtcommissie van Veilig Thuis. Alle VT-organisaties hebben een onafhankelijke klachtenprocedure. Ook kunnen betrokkenen een beroep doen op het AKJ als zij vinden dat hun behandeling of bejegening beter kan en als zij een vraag hebben over hun rechtspositie in de jeugdzorg. Bij het AKJ zijn vertrouwenspersonen werkzaam die de belangen van cliënten in de jeugdzorg voorop zetten.
Uit de praktijk blijkt dat gezinnen beter kunnen worden geïnformeerd over het bestaan van de mogelijkheid een klacht in te dienen bij de klachtencommissie en dat de klachtenprocedure toegankelijker kan worden ingericht. In dat kader doet het AKJ onderzoek naar de wijze waarop de klachtenprocedures van onder meer Veilig Thuis kunnen worden verbeterd. In verband met corona heeft het onderzoek enige vertraging opgelopen, maar naar verwachting wordt het onderzoek eind 2020 afgerond. Volgend jaar vindt de tweede fase plaats, te weten de implementatie van de verbetermaatregelen die uit het onderzoek voortkomen.
Indien een melding door een «melder met kwade bedoelingen» aanleiding is voor het onderzoek door Veilig Thuis, en directbetrokkene geeft aan stappen te willen ondernemen richting de melder, kan Veilig Thuis betrokkene adviseren om aangifte te doen bij de politie.
De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming en de Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving (hierna: Raden) geven in hun advies4 aan dat door het beleid van gemeenten, gericht op het voorkomen van kinderbeschermingsmaatregelen, in de praktijk een tussengebied is ontstaan, waarin interventies in het vrijwillige en het gedwongen kader voor ouders en jeugdigen niet helder zijn afgebakend. De Raden adviseren te stoppen met de term drang, maar te spreken over intensieve vrijwillige hulp, als onderdeel van specialistische kennis van lokale teams. Het advies is dat jeugdprofessionals over specialistische expertise beschikken, met als doel ouders en kinderen goed te ondersteunen en hen naar de juiste hulp en steun toe te leiden, zonder drang.
Er is geen (inzicht in de) relatie tussen meldingen die na onderzoek door Veilig Thuis weerlegd worden en de mate waarin op intensieve vormen van vrijwillige hulp en dienstverlening wordt ingezet.
Inzet van specifieke expertise zoals de inzet van methodische en intensieve begeleiding van gezinnen ter voorkoming van een kinderbeschermingsmaatregel is verschillend georganiseerd in het land. Op de meeste plekken is dit voor een belangrijk deel belegd bij de Gecertificeerde Instellingen (GI’s). De rol en de positie van de GI’s in het voorkomen van kinderbeschermingsmaatregelen en uithuisplaatsingen kan verschillen per gemeente of regio al naargelang de gemeentelijke visie en aanwezige structuren voor zorg en hulp. In sommige regio’s werkt de GI – op afroep – nauw samen met het lokale team en trekken zij samen op om kinderbeschermingsmaatregelen te voorkomen door op andere manieren samen met het gezin de veiligheid in het gezin te herstellen. In andere regio’s wordt de expertise van de GI ingekocht om casusregie in complexe gezinssituaties uit te voeren.
De Raden adviseren om de scheidslijn tussen het vrijwillig en gedwongen kader en de hierbij horende rechten en plichten voor jeugdigen en ouders goed te borgen. Dit aspect wordt meegenomen in het traject dat in opdracht van de VNG, VWS en JenV is gestart om te komen tot een toekomstscenario voor een eenvoudiger en effectievere jeugd- en gezinsbescherming. Een advies hierover wordt begin 2021 verwacht.
Voor een aanvulling op het bovenstaande verwijs ik u naar de beleidsreactie van de Minister voor Rechtsbescherming op het rapport van de Raden5.
De vragen van het Kamerlid Wörsdörfer (VVD) over het bericht «Ouders klem door onterechte meldingen kindermishandeling» (2020Z16435) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat afstemming meer tijd vraagt. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de Kamervragen doen toekomen.