Ingediend | 11 juni 2020 |
---|---|
Beantwoord | 7 juli 2020 (na 26 dagen) |
Indiener | Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS) |
Beantwoord door | Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
Onderwerpen | economie financiën organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z10743.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-3455.html |
Ja.
Ja.
Uitgaande van de sleutels die in september 2019 zijn gepubliceerd, zou deze maatregel circa € 4,6 miljard kosten. Gezien de huidige economische situatie is de omzet in enkele sectoren lager dan verwacht, waardoor de budgettaire derving iets lager uit kan vallen.
Zoals is beschreven in de parameterbrief 2019,3 vragen de ondersteunende automatiseringssystemen voor de omzetbelasting bijzondere aandacht. De huidige IT-ondersteuning kan maximaal drie tarieven bevatten: de geldende tariefcombinatie en de twee voorafgaande tariefcombinaties. Een tariefcombinatie moet tot 10 jaar na zijn geldigheid beschikbaar blijven in het systeem. Als gevolg hiervan is het op korte termijn niet mogelijk het algemene of het verlaagde tarief voor de omzetbelasting aan te passen.
Zie antwoord vraag 4.
Zoals uit het antwoord op vraag 4 en 5 blijkt, is de introductie van een niet bestaand tarief niet te realiseren in de huidige ondersteunende IT-systemen van de Belastingdienst. Op korte termijn kan deze IT-ondersteuning niet vervangen worden. Een nieuw tarief heeft ook voor ondernemers IT-gevolgen. In België werd het verlaagde tarief van 6% al toegestaan voor afhaalmaaltijden. Die toepassing is nu tijdelijk uitgebreid voor horecaverstrekkingen ter plaatse (met uitzondering van alcohol). In België gaat het dus zowel voor ondernemers als voor de Belastingdienst om een bestaand verlaagd tarief, waarvoor geen systeemaanpassing nodig is. In Nederland valt de horeca (met uitzondering van alcohol) al onder het verlaagde btw-tarief van 9% en is verdere verlaging daarom niet mogelijk zonder introductie van een nieuw tarief.
Voorop staat de vraag wat in de huidige omstandigheden een adequate crisisrespons is. Het kabinet heeft hier een afweging in gemaakt en komt tot de conclusie dat een btw-verlaging niet de meest effectieve en doelmatige optie is. Zie hierover ook het antwoord op de volgende vraag.
Bedrijven hebben op dit moment steun nodig. Een korting op de btw-afdracht na beëindiging van 2020 komt te laat. Het kabinet heeft maatregelen genomen waar bedrijven direct wat aan hebben. Daarnaast is een korting op de btw-afdracht een omslachtige manier om bedrijven te steunen, die substantiële uitvoeringsaspecten met zich meebrengt. Daar komt bij dat de btw conform doelstelling wel is betaald door de consument aan de ondernemer, die in dat opzicht slechts «doorgeefluik» is. Een korting op de btw-afdracht door de ondernemer zonder dat deze ten goede komt aan de consument conflicteert met de aard en regels van de btw-heffing. Een terugwerkende korting vertoont overigens veel overeenkomsten met een tariefsverlaging, met als verschil dat de korting of tariefsverlaging niet ten goede komt aan de consument. In dat kader moet er rekening mee worden gehouden dat de BTW-richtlijn 2006 zowel voor het algemene als het verlaagde btw-tarief een minimumtarief kent, en dat verlaagde tarieven alleen zijn toegestaan voor de in de BTW-richtlijn 2006 genoemde leveringen van goederen en diensten. Een directe subsidie aan de bedrijven die het nodig hebben is gerichter en voorkomt onnodig instrumentalisme in de belastingen.
De tariefsverlagingen in de omringende landen beogen de consumptie aan te zwengelen. Uit diverse onderzoeken van het IMF, CPB, de EC en PBL blijkt dat een kleine tariefsverlaging hiervoor in het algemeen geen geschikte maatregel is. Doorberekening van het tariefvoordeel aan de consument is niet afdwingbaar. Daarnaast begunstigt een algemene btw-verlaging voornamelijk de sectoren met veel omzet, terwijl juist sectoren met omzetverlies de stimulans nodig hebben. In de vrijetijdssector lijkt de stimulering van de afzet überhaupt niet aan de orde, gelet op de beperkte capaciteit door de regels omtrent afstand houden. Tot slot is verlaging naar nieuwe tarieven voor de Belastingdienst niet mogelijk en zou dit ook uitvoeringsimplicaties hebben voor ondernemers. Naar verwachting is een algemene btw-verlaging dan ook niet effectief en doelmatig om bedrijven in de detailhandel en vrijetijdsector een helpende hand te bieden.
Het klopt dat een algemene btw-verlaging de koopkracht vergroot en daarmee een algemene impuls aan de consumptie en de economie kan geven. Specifieke onderdelen van de economie zijn nadrukkelijk getroffen en ervaren inkomensonzekerheid. Gerichte crisismaatregelen kunnen diegenen ondersteunen, die dit het meest nodig hebben. Dat probeert het kabinet met de getroffen noodpakketten te doen.
Het kabinet monitort nauwlettend hoe de pandemie en de economie zich ontwikkelen, en beraadt zich vervolgens welke maatregelen voor een volgende periode passend en haalbaar zijn. Ook met de eerder genomen maatregelen, zoals de TOGS, de NOW en de TGVL, worden nadrukkelijk de meest getroffen bedrijven ondersteund. Naargelang deze crisis voortduurt zal het aanpassingsvermogen van de economie in toenemende mate van belang worden. Het is daarom de inzet van het kabinet om in die fase de veerkracht van de economie te gebruiken en gericht te stimuleren en te investeren. Het kabinet zal zich richting Prinsjesdag beraden op basis van de dan beschikbare informatie, en bekijken welke stappen dan passend zijn.
Het kabinet sluit niet uit dat een gerichte btw-verlaging in specifieke gevallen wenselijk kan zijn. Diverse onderzoeken van het IMF, het CPB, de EC en het PBL wijzen er echter op dat verlaagde btw-tarieven over het algemeen niet de meest geschikte instrumenten zijn om bepaalde beleidsdoelen, zoals het stimuleren van de verkoop van bepaalde goederen, te bereiken. In dit kader is het Toetsingskader Fiscale regelingen in de rijksbegrotingsvoorschriften van belang. Langs de vragen van dit toetsingskader moet worden onderbouwd waarom wordt gekozen voor een fiscale regeling in plaats van een subsidie of ander type beleid. Bij die afweging wordt rekening gehouden met het doelgroepbereik, de uitvoerbaarheid, de controleerbaarheid en de handhaafbaarheid. Daarnaast moet de maatregel kosteneffectief, eenvoudig, budgettair beheersbaar en inpasbaar in de fiscale structuur zijn.