Ingediend | 21 april 2020 |
---|---|
Beantwoord | 2 juli 2020 (na 72 dagen) |
Indiener | Laura Bromet (GL) |
Beantwoord door | Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
Onderwerpen | landbouw organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z07152.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-3417.html |
Ja.
Het Ctgb had in eerste instantie een proefontheffing gegeven om te onderzoeken óf het middel als biocide kon worden ingezet ter bestrijding van de eikenprocessierups. Daarbij wordt een beperktere toets op neveneffecten gehanteerd dan bij een toelating, het betreft immers een proef op relatief kleine schaal om effectiviteit en neveneffecten te onderzoeken. Middelen met de actieve stof uit Vertimec zijn als biocide tot nu toe alleen toegelaten voor het bestrijden van organismen in gesloten, goed te definiëren ruimtes en kieren.
Na een interne evaluatie heeft het Ctgb besloten voor het buiten toedienen van dit middel in een eik, ook de kennis van milieuaspecten van Vertimec als gewasbeschermingsmiddel mee te wegen. Dat betekent dat nu breder is gekeken naar de gevolgen van het middel in het milieu, zoals naar andere organismen die leven in en bij de boom. Het Ctgb oordeelt dat die risico’s voor andere insecten en voor bijvoorbeeld foeragerende vogels te groot zijn. Die risico’s kunnen bij deze toepassing niet worden weggenomen met aanvullende voorschriften.
Bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt gekeken naar de risico’s voor mens, dier en milieu, waaronder niet-doelwit organismen. In dit geval was geen sprake van een toelating maar van een proefontheffing. Een proefontheffing kan worden aangevraagd voor onderzoeksdoeleinden of om proeven te doen met een (nieuw) middel, bijvoorbeeld om de werkzaamheid te testen. Dit laatste zal het geval zijn wanneer de proef bedoeld is voor dossieropbouw in het kader van een toelatingsaanvraag. Het Ctgb kan voorwaarden verbinden aan de proef of kan deze verbieden. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Middelen worden beoordeeld op effecten voor mens, dier en milieu. De beoordelingscriteria en datavereisten zijn geharmoniseerd in EU-verordeningen. Het gaat daarbij onder meer om korte- en langetermijneffecten op de mens, zowel toepasser, arbeiders, omstanders/passanten, omwonenden, waaronder kinderen, en de consument (via residuen op voedingsmiddelen), alsmede effecten op landbouwhuisdieren. Verder wordt er gekeken naar het gedrag en effect van de stof in het milieu, zoals afbraak/persistentie, uitspoeling en afspoeling en de effecten van blootstelling, waarbij onder meer de risico’s worden beoordeeld voor bijen, andere niet-doelwit geleedpotigen (o.a. nuttige insecten), niet-doelwit planten, waterorganismen (planten en dieren), en vogels en zoogdieren.
Bij de toetsingscriteria zijn veiligheidsmarges ingebouwd om rekening te houden met onzekerheden zoals cumulatieve effecten. Naarmate er meer bekend wordt over die onzekerheden, kunnen de criteria worden aangepast. Zo werkt de Europese Voedselautoriteit (EFSA) aan richtsnoeren voor het beoordelen van cumulatieve effecten van residuen van gewasbeschermingsmiddelen. Zodra die richtsnoeren Europees zijn vastgesteld, worden ze gebruikt door de toelatingsautoriteiten bij de beoordeling van aanvragen. Voor meer informatie over cumulatie en de motie van de leden Bromet en Dik-Faber (Kamerstuk 27 858, nr. 477) verwijs ik u naar mijn brief van 10 oktober 2019 (Kamerstuk 27 858, nr. 484).
Er wordt bij elke toelating breed gekeken naar de gevolgen voor mens, dier en milieu. Het Ctgb heeft dit eigener beweging ook gedaan bij de proefontheffing in kwestie. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Zie antwoord vraag 5.