Ingediend | 4 maart 2020 |
---|---|
Beantwoord | 29 april 2020 (na 56 dagen) |
Indieners | Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
Beantwoord door | Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | burgerlijk recht recht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z04238.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-2638.html |
Ja.
Het betreft hier een casus binnen een individuele gemeente. Het is niet aan mij of de Minister voor Rechtsbescherming om een oordeel te vellen over individuele beschrijvingen zoals in het door u aangehaalde artikel. Binnen de gedecentraliseerde context van de Participatiewet (Pw) is het primair de gemeenteraad die het college op de uitvoering van de handhaving controleert en waar nodig aanspreekt.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 gaat het hier om een casus binnen een individuele gemeente. Het is niet aan mij of de Minister voor Rechtsbescherming om een oordeel te vellen over individuele beschrijvingen zoals in het door u aangehaalde artikel. Daarbij wil ik er, als Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op wijzen dat in het regeerakkoord en de SZW Handhavingskoers 2018–2021 wordt onderstreept dat handhaving op de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van sociale zekerheid. Ik vind het van groot belang dat deze handhaving effectief en zorgvuldig geschiedt. De rechtszekerheid van een individu moet worden gewaarborgd en tegelijkertijd moeten uitkeringen rechtmatig worden verstrekt. Een effectieve en zorgvuldige handhaving vindt zijn grondslag daarbij niet in financiële motieven, maar in het gegeven dat voor een breed draagvlak voor het stelsel van sociale zekerheid schending van de inlichtingenplicht niet lonend mag zijn.
Zie antwoord vraag 3.
Mij hebben geen signalen bereikt dat het hier om een staande praktijk gaat. Ik heb daarbij tevens navraag gedaan bij VNG Naleving (v/h het Kenniscentrum Handhaving en Naleving). Ook bij hen zijn geen signalen bekend dat het hier om meer dan een incident zou kunnen gaan.
U vraagt de Minister voor Rechtsbescherming de uitkomst van een enkele casus in één gemeente te extrapoleren naar alle mogelijke beslissingen over bijstandsuitkeringen in alle gemeenten, om zo een eventueel extra beroep op toevoegingen te kunnen inschatten. Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn geen signalen bekend dat hier sprake is van een staande praktijk of een op enige wijze als algemeen te omschrijven mentaliteit; niet voor Enschede en evenmin voor andere gemeenten. De Minister voor Rechtsbescherming acht het daarom niet zinvol een dergelijke berekening te doen, nog los van het feit dat het ontbreekt aan voldoende informatie om een dergelijke berekening te kunnen maken.
Omdat het in mijn beleving hier om een incident gaat, zie ik daar op dit moment geen aanleiding toe.
Zie antwoord vraag 3.
De Minister voor Rechtsbescherming is zich terdege bewust van het feit dat onnodige procedures tussen burger en overheid nog te vaak voorkomen. Het aanpakken hiervan begint bij de overheid, door het goede voorbeeld te geven, zodat het vertrouwen van de burger in de overheid toeneemt. Inmiddels is een aanjager, in opdracht van het overleg van secretarissen-generaal, aan de slag gegaan met het verbeteren van de dienstverlening bij uitvoeringsorganisaties die veelvuldig wederpartij zijn in juridische procedures met burgers. In dat kader wordt er samen met professionals gewerkt aan een interdepartementaal plan van aanpak. De Minister voor Rechtsbescherming zal dit plan van aanpak samen met de voortgangsrapportage over de herziening van de rechtsbijstand voor de zomer met de Kamer delen. Daarbij vindt hij het ook van belang dat de goede voorbeelden van overheidshandelen die breder verspreid kunnen worden, benoemd worden. Als de overheid procedures kan voorkomen door- zoals in verschillende gemeenten al gebeurt- in gesprek te gaan met burgers die bezwaar hebben tegen bijvoorbeeld het besluit op een aanvraag over bijzondere bijstand of een afwijzing van een besluit in het kader van de Participatiewet, dan verdient dat navolging.
Zie antwoord vraag 9.
Zie antwoord vraag 3.
Ook bij eerdere Kamervragen heb ik, als Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aangegeven dat de daadwerkelijke handhaving van de Participatiewet binnen redelijke proporties moet blijven. Het is aan de gemeente om per geval te beoordelen of de inzet van een of meer handhavingsinstrumenten voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Om bij de aanpak van fraude ook een rechtvaardige aanpak te kunnen verzekeren, staat de gang naar de rechter open voor mensen die de handhaving anders ervaren of menen dat daarbij hun privacy wordt aangetast.
Zie antwoord vraag 12.
De uitvoering van de Participatiewet is primair de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en Wethouders. Daarbij kan iedere belanghebbende een besluit via een bezwaar- en beroepsprocedure juridisch laten toetsen op zijn houdbaarheid. Een bezwaarprocedure biedt daarbij de mogelijkheid van een volledige heroverweging, waarin alle aspecten van de casus kunnen worden meegenomen.
Zoals eerder benoemd, zie ik het in het artikel beschrevene als een incident en niet als een staande praktijk of vaste houding binnen de uitvoering van de Participatiewet.
Zie antwoord vraag 3.