Ingediend | 14 februari 2020 |
---|---|
Beantwoord | 6 maart 2020 (na 21 dagen) |
Indiener | Raymond de Roon (PVV) |
Beantwoord door | Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
Onderwerpen | internationaal organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z02992.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-2057.html |
Ja, met dien verstande dat de door de vragensteller vermoedelijk bedoelde lijst geen betrekking heeft op het zaken doen in Israël, maar op bedrijven die actief zijn in Israëlische nederzettingen in de door Israel bezette gebieden. Op grond van het internationaal recht erkennen Nederland en de EU de Israëlische soevereiniteit over de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden niet, en beschouwen zij deze gebieden niet als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. Nederland en de EU beschouwen de nederzettingen als strijdig met internationaal recht.
Het Nederlandse standpunt over BDS is bekend. Tegelijk ontmoedigt de Nederlandse overheid al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied.
Nederland was, samen met de EU, geen voorstander van het instellen van de database, omdat het een voorbeeld is van de disproportionele aandacht voor Israël in VN-fora. Bovendien zijn Nederland en de EU van mening dat de primaire verantwoordelijkheid om bewustzijn van bedrijven over risico’s van betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen te vergroten bij de lidstaten ligt. Samen met de EU onthield Nederland zich daarom van stemming. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat aangezien de Mensenrechtenraad de Hoge Commissaris de opdracht heeft gegeven de database te creëren, deze uitgevoerd moet worden – zoals te doen gebruikelijk als er besluiten worden genomen in de Mensenrechtenraad.
Nederland heeft bij de Hoge Commissaris aangedrongen op transparantie en hoor- en wederhoor met de betreffende bedrijven. Het rapport van de Hoge Commissaris vermeldt dat de betreffende bedrijven zijn geïnformeerd en de mogelijkheid is geboden om te reageren op de informatie. Dit sluit aan bij de visie van het kabinet dat hoor en wederhoor toegepast moet worden.
Zie de antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp, gesteld door het lid Karabulut, d.d. 27 maart 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1574) en d.d. 2 oktober 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 198).
Het is onverkwikkelijk dat binnen de VN het aantal resoluties over Israël aanzienlijk hoger is dan over landen als Saudi-Arabië, Iran, Syrië of Venezuela. Als eerder gezegd is ook het kabinet van mening dat Israël buitenproportionele aandacht krijgt in VN-fora. Dit laat onverlet dat het kabinet van mening is dat er in VN-verband ruimte moet zijn om gerechtvaardigde kritiek op het optreden van lidstaten te uiten.
Nee. De Raad is niet alleen een belangrijk forum voor dialoog, maar ook een instrument om mensenrechten te beschermen en druk uit te oefenen op regeringen en andere spelers om internationale verplichtingen na te leven. Dit laatste blijkt reeds hieruit dat regeringen zich tot het uiterste inspannen om zich aan de aandacht van de Raad te onttrekken.
Juist omdat de Raad een waardevol instrument is voor het beschermen van de rechten van de mens wereldwijd, dient deze waar mogelijk te worden versterkt en hervormd, ook al gaat dat met kleine stapjes, en in ieder geval te worden beschermd tegen het verzwakken van zijn slagkracht. Het uittreden is geen bijdrage aan de bescherming van de rechten van de mens en kan schade doen aan het systeem.