Ingediend | 23 januari 2020 |
---|---|
Beantwoord | 11 maart 2020 (na 48 dagen) |
Indiener | Martin Wörsdörfer (VVD) |
Beantwoord door | Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | burgerlijk recht jongeren recht zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z01042.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-2069.html |
Ja, ik ben bekend met het krantenbericht.
Het is de verantwoordelijkheid van de betrokken instelling om de noodzaak van een uithuisplaatsing zorgvuldig af te wegen. Op initiatief van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO) en de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW) is binnen het Programma Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming de Richtlijn Uithuisplaatsing ontwikkeld. De Richtlijn geeft onderbouwde aanbevelingen op basis van wetenschap, praktijkkennis van professionals en ervaringskennis van cliënten. De Richtlijn gaat over jeugdigen die gedwongen of vrijwillig uit huis worden geplaatst en is bedoeld om jeugdprofessionals houvast te geven als zij in hun werk met een uithuisplaatsing te maken krijgen.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd houdt toezicht op de Jeugdwet en is verantwoordelijk voor het bewaken van de kwaliteit en de veiligheid van de jeugdbescherming. Zij doen dit aan de hand van het toetsingskader verantwoorde Jeugdhulp.
Bij klachten over bijvoorbeeld het verloop van de uithuisplaatsing kan hierover een klachtgesprek met de betrokken medewerker of diens leidinggevende plaatsvinden. Daarnaast heeft de ouder de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de klachtencommissie van de instelling. Als de klachtencommissie een oordeel heeft gegeven over de gegrondheid van de klacht, zal de organisatie aan de ouder en de klachtencommissie moeten laten weten of dit oordeel leidt tot het nemen van maatregelen en zo ja welke. Welke maatregelen bij een gegronde klacht worden genomen, zal afhangen van de inhoud van de klacht en het oordeel van de klachtencommissie over de klacht.
Als de ouder niet tevreden is met de afhandeling van de klacht, kan hierover een klacht worden ingediend bij de Nationale ombudsman. Indien een ouder van mening is dat een betrokken professional zich niet heeft gehouden aan zijn beroepscode en professionele richtlijnen, dan kan een klacht worden ingediend bij het tuchtcollege van Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) of een andere beroepsvereniging.
Een dergelijk overzicht is niet beschikbaar. Iedere instelling heeft een eigen wettelijke verplichting om jaarlijks een verslag op te stellen over de afhandeling van de klachten over dat jaar en welk gevolg zij hebben gegeven aan klachten.
Door het Advies- en klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) wordt in hun jaarverslag wel per zorgvorm of type instantie, het aantal jeugdigen en volwassen cliënten per type instantie of zorgvorm dat een klacht heeft ingediend benoemd.2 Ook wordt in dit verslag per zorgvorm een top drie van de soort klacht weergegeven.
De rechtbank kan op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming of het Openbaar Ministerie het gezag van een ouder op twee gronden beëindigen:
De rechtbank zal op basis van de feiten en omstandigheden toetsen of aan één van deze voorwaarden is voldaan. Als dat het geval is, kan het verzoek om beëindiging van het gezag worden toegewezen.
Een gezag beëindigende maatregel is een ingrijpende maatregel en kan alleen aan de orde zijn als de rechtbank van oordeel is dat aan het wettelijke criterium voor deze maatregel is voldaan. Voorafgaand aan de beslissing van de rechtbank wordt de Raad van de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen. In dit onderzoek worden de gronden voor gezag beëindiging getoetst. Dit verzoek om beëindiging van het gezag zal dan ook goed onderbouwd moeten zijn. Het conflict tussen de ouder(s) en de gecertificeerde instelling waar deze vragen betrekking op hebben, spitste zich toe op het willens en weten schenden van de privacy en veiligheid van de betrokken jeugdbeschermers. Dit conflict heeft geen relatie met het verzoek tot een gezag beëindigende maatregel.
De beste manier om een conflict te beslechten, is om hierover met elkaar in gesprek te gaan. Als dat niet mogelijk is of het via deze weg niet lukt om er met elkaar uit te komen, kan de inzet van een mediator of rechterlijke procedure nodig zijn. Bij een geschil zoals over het wel of niet verwijderen van een filmpje op het internet is het aan de betrokkenen om te beslissen of ze een mediator willen inzetten of het geschil aan de rechter willen voorleggen. De weg naar de rechter kan een ouder ook rechtsbescherming bieden tegen beslissingen die door een Gecertificeerde Instelling worden genomen. Zo is het bijvoorbeeld bij een ondertoezichtstelling wettelijk geregeld dat een geschil over de uitvoering hiervan aan de kinderrechter kan worden voorgelegd.
Ja, ik deel de mening dat ouders de ruimte moeten hebben om kritiek te uiten op een instelling, ook in het openbaar. In de Jeugdbeschermingsketen worden voor zowel ouders als kinderen ingrijpende beslissingen genomen die heftige gevoelens bij ouders kunnen oproepen en door ouders niet altijd op prijs worden gesteld. Medewerkers van de instellingen zijn zich hiervan bewust. De vrijheid van meningsuiting van ouders om hun kritiek te uiten in het openbaar is echter niet onbeperkt. Het kan niet zo zijn dat medewerkers niet meer veilig hun werk kunnen doen en hun recht op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer waaronder een recht op bescherming van hun goede naam en reputatie, wordt geschonden. Als dit recht wordt geschonden hebben zij net als iedereen, recht op bescherming en het recht om het geschil aan de rechter voor te leggen. De rechter zal een afweging moeten maken tussen de verschillende belangen en rechten. In de zaak waar deze Kamervragen betrekking hebben heeft de rechter geoordeeld dat het belang van de instelling en haar medewerkers prevaleert boven het belang van de ouders en dat door de publicatie van de video en de brief de ouders onrechtmatig hebben gehandeld.
Ik zal met de Gecertificeerde Instellingen in gesprek gaan om te bekijken of ik hen ondersteuning kan bieden bij het ontwikkelen van een kader als daar behoefte aan is.
Deze gevallen zijn bij mij niet bekend.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Wörsdörfer (VVD), van uw Kamer aan de Minister voor Rechtsbescherming over het bericht dat «Jeugdzorginstelling eist dat ouders video van uit huis halen dochtertje van internet verwijderen» (ingezonden 23 januari 2020) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.