Kamervraag 2019Z26177

De arbeidsproductiviteit van zelfstandigen

Ingediend 23 december 2019
Beantwoord 21 februari 2020 (na 60 dagen)
Indiener Judith Tielen (VVD)
Beantwoord door Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66)
Onderwerpen economie overige economische sectoren
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z26177.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-1854.html
  • Vraag 1
    Bent u bekend met de berichten «groei zzp’ers ongunstig voor economie1» en «Lagere productiviteit hangt samen met groei zelfstandigen2»?

    Ja, ik ben bekend met deze berichten.

  • Vraag 2
    Welke definitie hanteert het CBS voor arbeidsproductiviteit, met welk doel en op welke wijze wordt deze gemeten?

    In de Nationale Rekeningen wordt door het CBS de volgende definitie gehanteerd: de toegevoegde waarde per gewerkt uur. De arbeidsproductiviteit wordt dus gemeten door de toegevoegde waarde uit de Nationale Rekeningen te delen door de arbeidsuren uit de Arbeidsrekeningen. Deze informatie is per bedrijfstak en voor geheel Nederland beschikbaar. Het CBS hanteert voor dit begrip de internationaal geharmoniseerde definitie. De arbeidsproductiviteit is een efficiency maatstaf. Een hoog productiviteitsniveau betekent dat bedrijven innoverend en efficiënt werken.

  • Vraag 3
    Waarom vindt u het logisch om de arbeidsproductiviteit van bedrijven met werknemers en van zelfstandigen – waar de werkende zelf het bedrijf is – op dezelfde manier te meten?

    Zoals toegelicht bij vraag 2, is de arbeidsproductiviteit een efficiency maatstaf die relevant is voor ieder type bedrijf, of dat nu een bedrijf is met werknemers of een zelfstandige waar de werkende zelf het bedrijf is.
    In het CBS-artikel waarnaar verwezen wordt, wordt de arbeidsproductiviteit van verschillende bedrijfstakken uniform bestudeerd en wordt de productiviteit van zelfstandigen en werknemers dus niet apart gemeten. Door niet naar de productiviteit van zelfstandigen zelf te kijken maar naar de productiviteit van de bedrijfstak waarin zij werkzaam zijn wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat hoewel zelfstandigen gemiddeld minder productief zijn, zij op macroniveau wellicht toch de productiviteit zouden kunnen stimuleren. Op basis van de bevindingen in het artikel concludeert de auteur echter dat deze geschetste mogelijkheid onwaarschijnlijk is. Aannemelijker is dat de lagere productiviteit van zelfstandigen doorwerkt in een lagere productiviteit van de bedrijfstak waarin zij werkzaam zijn.

  • Vraag 4
    Hoe verhoudt de door het CBS aangenomen lagere arbeidsproductiviteit van zelfstandigen zich tot het feit dat zelfstandigen bijna 65% meer inkomensstijging hebben gerealiseerd dan werknemers?

    Het absolute arbeidsproductiviteitsniveau is niet bepalend voor de inkomensontwikkeling. De mogelijkheid voor inkomensstijging van werknemers en zzp’ers wordt onder meer bepaald door de arbeidsproductiviteitsontwikkeling. Daarnaast is er voor werknemers niet per definitie een eenduidige directe relatie tussen de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit en de ontwikkeling van het inkomen. Productiviteitswinsten kunnen op verschillende wijze neerslaan, b.v. in de bedrijfswinst. Doordat zelfstandigen makkelijker dan werknemers hun uurvergoeding kunnen bijstellen, is het hen gelukt de vraag naar arbeid om te zetten naar meer inkomen per gewerkt uur.

  • Vraag 5
    In hoeverre verklaart de sterke toename van gewerkte uren in sectoren met een lage of negatieve productiviteitsgroei de beperktere groei van arbeidsproductiviteit? Vindt u het niet meer voor de hand liggen dat juist die verschillen tussen sectoren een oorzakelijke relatie hebben met de gemiddelde productiviteitsgroei?

    Volgens een studie van het CBS (2019) is inderdaad het aantal gewerkte uren na 2008 vooral toegenomen in bedrijfstakken met een lage arbeidsproductiviteit zoals de zakelijke dienstverlening, de horeca en de zorg en nam de productiviteitsgroei in de meeste van deze sectoren ook nog eens af.3 Dit is een indicatie dat de verschuiving van arbeid tussen bedrijfstakken na 2008 een drukkend effect heeft gehad op de groei van de arbeidsproductiviteit in Nederland. Echter, uit een shift-share-analyse van Elbourne en Grabska (2016) blijkt dat het overgrote deel van de Nederlandse productiviteitsgroei plaatsvindt binnen sectoren, en dat deze niet door een verschuiving van de economische activiteiten wordt veroorzaakt.4
    Er zijn een tal van andere verklaringen – die deels ook wereldwijd spelen – mogelijk voor de beperkte groei van de arbeidsproductiviteit zoals het wegebben van de effecten van de ICT-revolutie en de lagere groei van de investeringen in vaste activa na de kredietcrisis. Ook het dichtdraaien van de gaskraan heeft een drukkend effect gehad op de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit in Nederland.

  • Vraag 6
    Herkent u de analyse dat zzp’ers ervoor zorgen dat werk efficiënter en met minder bureaucratie wordt georganiseerd? Zo ja, deelt u de mening dat het logisch is dat in sectoren waar de productiviteit onder druk staat, geprobeerd wordt om het werk efficiënter te organiseren? Zo nee, waarom niet?

    In het geval van sommige bedrijven kan dit ongetwijfeld het geval zijn. Zzp’ers dragen bij aan de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Het is aan ondernemers zelf om het werk en hun organisatie zo efficiënt mogelijk te organiseren en om te bepalen in welke mate zij hierbij gebruik maken van zzp’ers.

  • Vraag 7
    Hoe verhoudt de Nederlandse arbeidsproductiviteitsgroei zich tot die in andere West-Europese landen? Wat is de verklaring voor de tussen die landen bestaande verschillen?

    De productiviteitsgroei vertraagt wereldwijd. West-Europa en Nederland zijn daar geen uitzondering op. Andere West-Europese landen zoals Duitsland, Frankrijk, het VK en België laten allemaal een dalende trend van de arbeidsproductiviteitsgroei zien vanaf de jaren ’70. De afgelopen twee decennia wijkt Nederland in vergelijking met deze landen niet sterk af. De productiviteitsgroei in Italië is daarentegen in de afgelopen twee decennia beduidend minder sterk vergeleken met deze andere West-Europese landen. De groeiverschillen tussen de overige landen zijn over een wat langere periode bekeken veelal beperkt.

  • Vraag 8
    In hoeverre wordt een afnemende productiviteitsgroei in Nederland verklaard door het feit dat de arbeidsproductiviteit al relatief hoog was?

    Nederland heeft internationaal gezien al jaren een hoog arbeidsproductiviteitsniveau. Volgens cijfers van de Conference Board staat Nederland in 2018 wereldwijd op de zevende plaats en staat daarmee net onder de Verenigde Staten.
    Productiviteitsgroei wordt begrensd door de technische mogelijkheden. In belangrijke mate is daarom de afstand tussen de huidige stand van de Nederlandse techniek en de mondiale productiviteitsgrens bepalend in ons land voor de productiviteitsgroei. Begin jaren «50 lag Nederland nog een straatlengte achter op de VS. Door bestaande, superieure technieken (onder andere uit de VS) te benutten, konden Nederlandse bedrijven in de periode daarna snel groeien (figuur 1).
    Figuur 1
    Nu deze zogenaamde inhaalbonus is verdwenen, is het begrijpelijk dat de Nederlandse productiviteit langzamer groeit dan vijftig jaar geleden. Voor verdere productiviteitsgroei moet Nederland nu zelf de technologische grens verleggen.

  • Vraag 9
    Hoe groot is het aandeel van zelfstandigen in de totale werkgelegenheid? Hoe groot is de toename hiervan in de afgelopen tien jaar?

    Volgens de nationale rekeningen werd in 2018 20,4 procent van de gewerkte uren gewerkt door zelfstandigen. In 2008 was dit 19 procent.

  • Vraag 10
    Hoe verhoudt het bericht over afgenomen productiviteitsgroei bij zelfstandigen zich tot eerdere onderzoeken die laten zien dat de bedrijfsdynamiek bij microbedrijven juist het hoogst is, maar dat financiering vaak een barrière vormt om door te groeien?3

    De dataset in het onderzoek over de bedrijfsdynamiek van Nederlandse bedrijven door het CPB (2019) waarnaar verwezen wordt was exclusief zzp’ers. Op basis van dat onderzoek kan dus geen uitspraak worden gedaan of en in welke mate de afgenomen productiviteitsgroei bij zelfstandigen een relatie heeft met een barrière in de financiering. Ook in de recent verschenen Financieringsmonitor 2019 van het CBS, die een overzichtelijk beeld geeft van de Nederlandse markt voor financiering voor bedrijven in het mkb, worden de zelfstandigen niet meegenomen in de enquête.

  • Vraag 11
    Hoe beoordeelt u de waarschijnlijkheid van andere verklaringen voor de lagere productiviteitsgroei, zoals beperktere investeringen in machines en software?

    Het is goed mogelijk dat beperktere investeringen in machines en software bijdragen aan lagere productiviteitsgroei. Dit blijkt enerzijds uit het Staat van het mkb Jaarbericht 2019 en anderzijds uit de Groeirekeningen van het CBS. Daar zien we voor Nederland in de periode 1996–2015 een daling van de bijdrage van zowel ICT-kapitaaldiensten en niet-ICT-kapitaaldiensten aan de groei van de arbeidsproductiviteit.
    Figuur 2
    De wetenschap is er niet over uit wat de precieze oorzaak van de vertraging van de (wereldwijde) productiviteitsgroei is. Beperkte investeringen en een toenemend belang van immateriële activa (zoals software) worden inderdaad genoemd als mogelijke oorzaken. Andere genoemde oorzaken zijn: een einde aan de inhaalbonus voor Nederland (zoals beschreven onder vraag 8), een verschuiving naar de dienstensector, een daling van de hoeveelheid publieke investeringen, een lager dan verwachte bijdrage van ICT-ontwikkelingen op productiviteit, een achterblijven van kredietverlening aan innovatieve (digitale) bedrijven, een toename van de misallocatie van productiefactoren, een toenemende marktmacht van bedrijven en een verminderde kennisdiffusie tussen de meest productieve bedrijven en minder productieve bedrijven. De laatste twee genoemde mogelijke oorzaken lijken volgens het CPB in ieder geval niet op te gaan voor Nederland.

  • Vraag 12
    Op welke wijze en door wie worden toekomstige ontwikkelingen in arbeidsproductiviteit in kaart gebracht en hoe gebruikt u die voor keuzes in uw (sociaal-)economisch beleid?

    Toekomstige ontwikkelingen in de arbeidsproductiviteit worden niet in kaart gebracht. Zo is de arbeidsproductiviteitsontwikkeling in de CPB-modellen exogeen.

  • Vraag 13
    Welke maatregelen heeft u ter beschikking om de groei van arbeidsproductiviteit te stimuleren?

    Eind vorig jaar heeft Minister Wiebes de Tweede Kamer in een brief geïnformeerd over de groeistrategie voor Nederland op de lange termijn. De brief richt zich op zes domeinen, die tezamen een groeisprong mogelijk maken:
    Talent ontwikkelen
    Talent doorontwikkelen
    Iedereen doet mee (Participatie verhogen)
    Versterken onderzoeks- en innovatie ecosystemen
    Verbeteren bereikbaarheid
    Transities benutten
    Deze brief geeft de meest wezenlijke ontwikkelrichtingen aan en is het begin van een proces waarin de richtingen verder uitgewerkt zullen worden tot concrete maatregelen. Het kabinet onderzoekt daarnaast hoe een investeringsfonds kan worden opgericht om het verdienvermogen te versterken. Hier wordt de Kamer binnenkort nader over geïnformeerd.

  • Mededeling - 17 januari 2020

    Hierbij deel ik u mede dat de beantwoording van de Kamervragen van het lid Tielen (VVD) over de arbeidsproductiviteit van zelfstandigen niet binnen de gestelde termijn van drie weken mogelijk is omdat twee van de drie weken na de indiening van de vragen in het kerstreces vielen waardoor er effectief onvoldoende tijd voor beantwoording overbleef. Daarnaast deel ik u graag mede dat de gestelde vragen in de eerste plaats liggen op het beleidsterrein van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en dat deze dan ook door mijn collega, mede namens mij, beantwoord zullen worden.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2019Z26177
Volledige titel: De arbeidsproductiviteit van zelfstandigen
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20192020-1854
Volledige titel: Antwoord op vragen van het lid Tielen over de arbeidsproductiviteit van zelfstandigen