Ingediend | 23 december 2019 |
---|---|
Beantwoord | 31 januari 2020 (na 39 dagen) |
Indiener | Peter Kwint |
Beantwoord door | Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
Onderwerpen | onderwijs en wetenschap overige vormen van onderwijs |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z26171.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-1576.html |
Zie gezamenlijke beantwoording vraag 2.
Begin september 2019 is de Stichting ter bevordering van «de GenietFabriek» opgericht, met als doel om het idee van «de GenietFabriek» een concrete vorm te geven. Aangezien «de GenietFabriek» vooralsnog enkel op papier bestaat en daarmee een idee is heb ik vanuit onderwijskundig perspectief geen oordeel.
De essentie van «de GenietFabriek», het tot rust laten komen van kinderen en hen helpen met hun complexe zorgvraag in een veilige omgeving, zodat zij zich weer kunnen gaan ontwikkelen en er ook de weg naar het onderwijs weer kunnen vinden, is iets dat ik onderschrijf.
Ten eerste werken Minister De Jonge en ik onverminderd en intensief door aan een betere aansluiting tussen het onderwijs- en zorgdomein, zodat ook kinderen met een aandoening, ziekte of beperking zich optimaal kunnen ontwikkelen, zoals de onderwijs-zorgarrangementen.2
Binnen het huidige stelsel zijn daarnaast al diverse mogelijkheden binnen de huidige wet- en regelgeving om onderwijs op een andere locatie te volgen, zoals eerder beantwoord in de door u gestelde Kamervragen.3 De essentie van de «GenietFabriek» komt terug in het doel van een orthopedagogisch didactisch centrum (opdc). Het is voor samenwerkingsverbanden mogelijk om een opdc in te richten, bedoeld voor leerlingen die tijdelijk vastlopen in het reguliere onderwijs.4 Hier kunnen leerlingen kortdurend (voor een periode van maximaal twee jaar voor voortgezet onderwijs en een halfjaar voor primair onderwijs) intensieve begeleiding krijgen.
De notie van deze motie en het probleem dat deze motie aankaart begrijp en draag ik. Mijn streven is om alle kinderen zich zo goed mogelijk te laten ontwikkelen en dat dit zoveel mogelijk op school plaatsvindt. Daarbij realiseer ik mij dat voor sommige kinderen langdurig of permanent niet haalbaar is om een (volledig) onderwijsprogramma te volgen. Oplossingen voor dit probleem werk ik samen met Minister De Jonge uit bij de onderwijszorgarrangementen.
Naar aanleiding van het onderzoeksrapport van AEF is duidelijk geworden dat het gaat om complexe problematiek, waar Minister De Jonge en ik actief mee bezig zijn om te bepalen wat geregeld moet worden om deze onderwijszorgarrangementen in te richten. Van belang is dat gezien de complexiteit dit zorgvuldig gebeurt. Zo zal in de onderwijszorgarrangementen de samenwerking tussen samenwerkingsverbanden, de schoolbesturen en gemeenten om onderwijs en zorg voor het kind te verbinden centraal staan. De verwachting is dat dit voor de zomer 2020 concreet wordt.
Zie de informatie bij vraag 2.
Zie gezamenlijke beantwoording vraag 6.
Het gaat mij aan het hart dat leerlingen die een extra ondersteuning nodig hebben in het onderwijs thuiszitten. Vandaar dat ik samen Minister De Jonge en Minister Dekker in de jaarlijkse verzuimbrief uiteenzet hoe de complexe thuiszittersproblematiek gezamenlijk aangepakt wordt de aankomende jaren.6
Dit initiatief valt, voor zover ik weet, onder geen van de categorieën financier, school of zorgaanbieder en is daarmee nu geen geschikte partij voor een pilot met collectieve financiering.
De pilots met collectieve financiering hebben als doel om de voorgenomen structurele oplossing van collectieve financiering voor de zorg in onderwijstijd in de praktijk uit te proberen. Hiertoe willen we in de pilot gemeenten de verantwoordelijkheid geven om met het gebundelde budget alle zorg in onderwijstijd in te kopen. Dat betekent dat per pilotregio één gemeente de verantwoordelijkheid heeft voor de inkoop van zorg in onderwijstijd voor één of meerdere (V)SO scholen in de deze regio. Deze gemeente koopt vervolgens de zorg in bij één of twee zorgaanbieders op basis van de totale zorgbehoefte van kinderen op een school. Startpunt voor de gesprekken over de pilots zijn dus de financiers van zorg in onderwijstijd; gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars en de betreffende scholen. Daarnaast worden de (voorgenomen) zorgaanbieder(s) voor het leveren van de zorg op school betrokken.
Ja.