Ingediend | 28 november 2019 |
---|---|
Beantwoord | 13 januari 2020 (na 46 dagen) |
Indiener | Vera Bergkamp (D66) |
Beantwoord door | Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
Onderwerpen | criminaliteit openbare orde en veiligheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z23507.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-1304.html |
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Ja, ik ben bekend met deze cijfers, afkomstig uit twee verschillende onderzoeken: een onderzoek van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) uit 2016 en een onderzoek van de Fundamental Rights Agency uit 2014.
Het doel van het onderzoek uit Rotterdam was om de aard, omvang en de gevolgen van straatintimidatie in Rotterdam inzichtelijk te maken. 80% van de vrouwen geeft aan te maken te hebben met straatintimidatie. Wanneer ook «nastaren» en «complimenten» worden meegerekend, komt dit te liggen op ruim 90%. De angst voor straatintimidatie en seksueel geweld is zo groot dat het tot aanzienlijk aanpassingsgedrag leidt bij minstens de helft van de ondervraagde Rotterdamse vrouwen. Onderzoek uit Amsterdam laat vergelijkbare cijfers zien. Ook daar geeft 81% van de jonge vrouwen aan te maken te hebben gehad met straatintimidatie. Er zijn mij geen onderzoeken bekend waarin een landelijk beeld van straatintimidatie geschetst wordt.
Dat bijna de helft van de Nederlandse vrouwen sinds hun 15e te maken heeft gehad met een vorm van geweld (fysiek, seksueel, psychisch), is één van de bevindingen uit het onderzoek van de Fundamental Rights Agency uit 2014. Dit onderzoek is tot dusver het enige Europees vergelijkende onderzoek over geweld tegen vrouwen.
Zie antwoord vraag 2.
De aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Jeugdwet 2015 een verantwoordelijkheid van gemeenten. Het tegengaan van geweld tegen vrouwen is onderdeel van deze aanpak. Gemeenten krijgen via het Gemeentefonds middelen hiervoor.
Daarnaast zijn 35 zogeheten centrumgemeenten Vrouwenopvang verantwoordelijk voor het organiseren van een aantal specifieke voorzieningen, zoals de Vrouwenopvang en de Centra Seksueel Geweld. Zij ontvangen hiervoor middelen in de decentralisatie-uitkering Vrouwenopvang (hierna: Du-Vo). De Du-Vo bedraagt in 2019 in totaal € 155 miljoen. In 2018 zijn de Minister voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister voor Rechtsbescherming en de VNG gestart met het programma Geweld hoort nergens thuis. De ambitie van dit programma is om geweld in huiselijke kring eerder en beter in beeld te krijgen, het geweld te stoppen en duurzaam op te lossen. Er is vanuit VWS jaarlijks ongeveer € 15 miljoen beschikbaar gesteld voor dit programma dat tot 2021 doorloopt. Daarnaast investeert de strafrechtketen de samenwerking met Veilig Thuis voor de afstemming van onderzoek en inzet van interventies voor de acute en structurele veiligheid in gezinnen en huishoudens. Vanuit het Ministerie van JenV is gedurende de looptijd van het programma Geweld hoort nergens thuis (t/m 2021) jaarlijks € 2,3 miljoen vrijgemaakt om deze verbeteringen te ontwikkelen en te implementeren.
Gemeenten dragen ook zorg voor de hulp aan slachtoffers van seksueel misbruik en seksueel geweld in het Centrum Seksueel Geweld. Daarnaast voorziet het Ministerie van JenV in de benodigde middelen van Slachtofferhulp Nederland (SHN), die slachtoffers van geweld of andere strafbare feiten bijstaat. Zowel in de emotionele ondersteuning als bij de juridische ondersteuning in het strafproces. Slachtoffers kunnen ook met elkaar in contact komen, onder begeleiding van SHN, in de lotgenotencommunity. Bijvoorbeeld die voor slachtoffers van seksueel geweld.
Recent is door het Ministerie van JenV een campagne gestart: «Wat kan mij helpen». De website heeft alleen al in de eerste week ruim 36.000 bezoekers gekregen. Deze campagne zal drie jaar duren en zo het zoeken en vinden van hulp na een ongewenste seksuele ervaring onder de aandacht blijven brengen.
Naast het bovenstaande, lopen er vanuit het Ministerie van OCW verschillende (meerjarige) projecten die bijdragen aan de preventie van gendergerelateerd geweld. Om er een aantal te noemen: de White Ribbon Campagne, Act4Respect van Rugers en Atria, De Nieuwe Toekomst van de NVR en de Federatie Opvang en het programma Veilige Steden waarin wordt samengewerkt met 11 gemeenten, om de veiligheid van vrouwen op straat en in het uitgaansleven te verbeteren.
Geweld tegen vrouwen, ook wel bekend als gendergerelateerd geweld wordt bestreden. De verschillende departementen dragen elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid bij aan de aanpak van gendergerelateerd geweld. Zo focust VWS primair op zorg en hulp aan slachtoffers, gaat JenV over de civielrechtelijke, bestuursrechtelijke, en de strafrechtelijke aanpak en wordt vanuit OCW vooral gewerkt aan preventie en inzet op de dieperliggende oorzaken van gendergerelateerd geweld.
De Minister van VWS is coördinerend bewindspersoon voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. In het programma «Geweld hoort nergens Thuis» is een landelijk programmateam gevormd dat de regionale aanpak ondersteunt en samen met de landelijke stuurgroep de voortgang van de acties uit het programma van alle partijen monitort. Ik ben van mening dat de coördinatie tussen de ministeries hiermee voldoende vorm krijgt.
Zie antwoord vraag 4.
Ja, dat klopt voor het jaar 2018. Uit cijfers over moord en doodslag van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat in Nederland in dat jaar 43 vrouwen om het leven zijn gebracht. In 33 van deze gevallen was de (vermoedelijke) dader de partner of de ex-partner: 77%. In voorgaande jaren lag dit percentage lager. In 2015 betrof dit percentage 53% (23 van de 43 gevallen), in 2016 62% (21 van de 34 gevallen) en in 2017 39% (18 van de 46 gevallen).2
Geweld tegen vrouwen, in welke vorm dan ook, met zowel dodelijke als niet-dodelijke afloop, komt helaas nog veel te vaak voor. Uit de Veiligheidsmonitor 2017 van het CBS blijkt dat in de gerapporteerde gevallen waarin vrouwen in 2017 slachtoffer waren van een geweldsdelict, de dader in bijna 15% van deze gevallen de partner, de ex-partner of een familielid is.3 Dit percentage is een onderschatting, omdat andere categorieën daders die volgens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 deel uitmaken van de «huiselijke kring» hierin niet per se zijn meegeteld (bijvoorbeeld huisgenoten of mantelzorgers).
Uit het prevalentieonderzoek naar huiselijk geweld dat in februari 2019 door het WODC is gepubliceerd, blijkt dat in een periode van 5 jaar in totaal 747.000 mensen van 18 jaar of ouder slachtoffer zijn geweest van minstens één incident fysiek en/of seksueel geweld in huiselijke kring. Dit betreft 5,5% van de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder. Het gaat dan om 6,2% van de vrouwen en 4,7% van de mannen. Het gaat hierbij om geweld dat werd gepleegd door iemand uit de (brede) huiselijke kring, zoals een (ex)partner maar ook huisvrienden, broers en zussen. Daarvan hebben tenminste 97.000 vrouwen en 27.000 mannen structureel (maandelijks, wekelijks, dagelijks) te maken met fysiek en/of seksueel geweld. Partner- of ex-partnergeweld vormt het grootste deel van huiselijk geweld tegen volwassenen, namelijk in totaal 56% van het gerapporteerde geweld.
Het WODC gaat op verzoek van VWS en JenV met ingang van 2020 een prevalentiemonitor uitvoeren naar huiselijk geweld en seksueel geweld.
De landelijke implementatie van de SASH bij de politie is eind 2019 afgerond. Politiemedewerkers die de SASH invullen zijn dan getraind op het invullen van de SASH.
In de beleidsreactie op het Inspectierapport naar de aanpak van stalking door Bekir E., op 9 oktober jl. aan uw Kamer toegezonden5, heeft de Minister van Justitie en Veiligheid aangegeven dat betere herkenning van stalking een thema is waarop aanvullende maatregelen worden genomen. In deze beleidsreactie is het invullen van de SASH en de training van de politiemedewerkers, zoals bij antwoord 9 is aangegeven, opgenomen. Tevens is in deze beleidsreactie aangegeven dat in 2020 een traject start om politiemedewerkers te trainen in onder meer het herkennen van ex-partnerstalking. Ook worden medewerkers van politie, OM, Reclassering en Slachtofferhulp Nederland op de ZSM-locaties gezamenlijk getraind op het herkennen van stalking, het inschatten van de mate van onveiligheid en hoe vervolgens te handelen. Waar Veilig Thuis al betrokken is bij ZSM, zal Veilig Thuis hieraan deelnemen. Waar dit nog niet het geval is, zal per regio gekeken worden hoe het gezamenlijk trainen het beste vormgegeven kan worden. Met deze training wordt, naast de leerlijn bij de Politieacademie, ook uitvoering gegeven aan de motie van Den Boer en Bergkamp6.
Voor zover mogelijk volgen wij de internationale ontwikkelingen op dit terrein. Op dit moment bezien we de aanbevelingen van het GREVIO-comité m.b.t. de uitvoering van het Verdrag van Istanbul in Nederland. Bij de uitwerking hiervan zullen we ook kijken naar voorbeelden uit het buitenland. Het rapport van GREVIO zal naar alle waarschijnlijkheid eind januari gepubliceerd worden en aan uw Kamer worden aangeboden.