Ingediend | 30 oktober 2019 |
---|---|
Beantwoord | 20 december 2019 (na 51 dagen) |
Indiener | Arne Weverling (VVD) |
Beantwoord door | Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
Onderwerpen | economie ondernemen |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z20672.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-1166.html |
De ministers van Economische Zaken en Klimaat en van Justitie en Veiligheid hebben uw kamer op 11 november 2019 geïnformeerd over de voorgenomen investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid, en de implementatie van de Europese FDI-screeningsverordening.2 De Europese verordening vereist van iedere lidstaat de inrichting van een nationaal contactpunt met het oog op het verzamelen, aggregeren en uitwisselen van vertrouwelijke informatie tussen de lidstaten onderling en met de Europese Commissie.
Ik heb kennisgenomen van dit rapport. Zonder op ieder detail uit het rapport in te gaan, verwelkom ik elke analyse die kan bijdragen aan de discussie over de wijze waarop economische veiligheid gewaarborgd kan worden.
Het kabinet deelt deze kritiek niet. De Nederlandse keuze voor het inrichten van een investeringstoets op nationale veiligheid is louter ingegeven door overwegingen van nationale veiligheid. Andere overwegingen horen niet thuis in een dergelijke investeringstoets, hiervoor zijn andere instrumenten beschikbaar. Zo wordt in het kader van de toetsing van overnames en fusies door mededingingsautoriteiten gekeken of de overname leidt tot een significante beperking van de mededinging.
De Europese FDI-screeningsverordening voorziet in een systeem van informatiedeling en uitwisseling tussen lidstaten onderling en met de Europese Commissie. De verantwoordelijkheid om maatregelen te treffen ter borging van de nationale veiligheid en het daarmee samenhangende onderzoek van directe investeringen uit derde landen, berust bij de lidstaten en niet bij de Europese Commissie. De Europese Commissie kan wel op grond van bij de Commissie beschikbare informatie adviezen verstrekken aan de lidstaten die dergelijke directe investeringen toetsen op risico’s voor nationale veiligheid.
De Europese Commissie is in het kader van het handelspolitieke instrumentarium reeds bevoegd om een onderzoek in te stellen naar staatssteun van derde landen die de invoer van goederen uit deze landen bevordert en waardoor er negatieve gevolgen voor de mededinging op de interne markt optreden (zie in dit verband Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie). Tegelijkertijd kan het bestaande instrumentarium mogelijk verbeterd of aangevuld worden of kunnen mogelijk nieuwe instrumenten tot stand komen, zoals de kamerbrief «Kabinetspositie Europese Concurrentiekracht»5 ook aangeeft.
Voor zover investeringen uit derde landen een risico met zich mee kunnen brengen voor de openbare veiligheid of openbare orde in de EU-lidstaten voorziet de Europese FDI-screeningsverordening al in een systeem van informatiedeling en uitwisseling tussen lidstaten onderling en met de Europese Commissie, waardoor de coördinatie op Europees niveau wordt bewerkstelligd. De verordening is pas in oktober 2020 volledig van toepassing en zal zich in de praktijk nog moeten bewijzen. De verordening wordt geëvalueerd uiterlijk drie jaar na het volledig van toepassing worden. Deze evaluatie kan gebruikt worden om te beoordelen of verdergaande stappen nodig zijn.
Voor zover het gaat om marktverstorende investeringen uit derde landen verwijs ik naar de inzet van het kabinet zoals verwoord in de kamerbrief «Kabinetspositie Europese Concurrentiekracht», waarin is aangegeven dat de Europese Unie niet naïef moet zijn als het gaat om oneerlijke concurrentie vanuit derde landen. Het is daarom belangrijk dat de EU haar marktmacht beter inzet om met nieuwe en bestaande instrumenten een gelijk speelveld in de handel met derde landen af te dwingen en om zo de voordelen van een open markt volledig te kunnen benutten. In deze Kamerbrief heeft het kabinet ook aangegeven te willen verkennen in hoeverre aanpassingen van onderdelen van het EU-mededingings- en staatssteunkader kunnen leiden tot een gelijker speelveld, zowel binnen als buiten de EU. U bent over deze verkenning bij brief van 2 december 2019 geïnformeerd.6
Ik verwijs naar het antwoord op de gelijkluidende vraag die is gesteld in het kader van het schriftelijk overleg over de Raad voor Concurrentievermogen (Kamerstuk 21 501-30, nr. 469). Het is op dit moment nog niet bekend wanneer deze evaluatie plaats zal vinden en wat de reikwijdte hiervan zal zijn. De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zal uw Kamer hier te zijner tijd over informeren.
Zoals aangegeven in de Beleidsnota Nederland-China, is het kabinet van mening dat oneerlijke handelspraktijken in eerste instantie dienen te worden aangepakt door internationale druk op China uit te oefenen. Dit kan via de WTO, de EU en in samenwerking met gelijkgezinde landen. Het kabinet staat verder achter striktere handhaving en sterker uitdragen van bestaande standaarden en normen, zoals OESO-standaarden met betrekking tot anti-corruptie, staatsbedrijven, maatschappelijk verantwoord ondernemen, en Europese regelgeving op het gebied van data, privacy en productveiligheid. Wat Nederland betreft, dient China zich als verantwoordelijke speler eveneens aan deze afspraken te conformeren.