Ingediend | 29 juli 2019 |
---|---|
Beantwoord | 19 augustus 2019 (na 21 dagen) |
Indiener | Henk van Gerven |
Beantwoord door | Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
Onderwerpen | organisatie en beleid zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z15429.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-3619.html |
Ik heb kennisgenomen van het artikel in de Volkskrant van 29 juli 2019 «Medische industrie betaalde vorig jaar 80 miljoen euro aan sponsorgeld». De stijging van het totaalbedrag over 2018 dat is vermeld in het Transparantieregister Zorg heeft verschillende oorzaken. Steeds meer bedrijven melden in het register, vooral de leveranciers van medische hulpmiddelen. Ik vind dat een positieve ontwikkeling. Daarnaast is zowel het aantal financiële relaties tussen bedrijven en zorginstellingen, als de gemiddelde waarde van de financiële relaties, gestegen.
De cijfers uit het Transparantieregister Zorg, de rapportages van de zelfregulering (de Stichting Code Geneesmiddelen Reclame en de Stichting Gedragscode Medische Hulpmiddelen), en de rapportages van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd naar aanleiding van de bedragen uit het Transparantieregister Zorg2, geven een steeds duidelijker beeld van de financiële relaties tussen de farmaceutische industrie en de medische hulpmiddelensector en de zorg.
Zie antwoord vraag 1.
Zie antwoord vraag 1.
Uit het artikel blijkt dat de bereidheid van bedrijven om financiële relaties te melden in het Transparantieregister Zorg steeds verder toeneemt. De mening dat conclusies uit het artikel zouden aantonen dat het Transparantieregister Zorg verplicht dient te worden, deel ik niet. De evaluatie van het Transparantieregister Zorg is gericht op de doeltreffendheid en de effecten van het register (artikel 13a, tweede lid van de Wet BIG). Als de resultaten van de evaluatie daar aanleiding toe geven zal ik wijzigingen in de voorwaarden voor vermelding in het Transparantieregister Zorg of andere maatregelen overwegen.
Zie antwoord vraag 4.
Het behoort tot de verantwoordelijkheid van artsen en zorginstellingen om ervoor te zorgen dat zij zich niet schuldig maken aan oneigenlijke beïnvloeding door de farmaceutische industrie of door leveranciers van medische hulpmiddelen. Daartoe hebben deze partijen afspraken gemaakt in hun Gedragscodes (Gedragscode Geneesmiddelenreclame en Gedragscode Medische Hulpmiddelen), om transparant te zijn over financiële relaties tussen deze partijen. Zoals ik in mijn brief van 12 april 2019 over de evaluatie van het Transparantieregister Zorg heb vermeld, heeft de Stichting Gedragscode Medische Hulpmiddelen (Stichting GMH) het Actieplan GMH 2019 opgesteld om de voorlichting voor het melden in het register te intensiveren. Dit Actieplan GMH 2019 is als bijlage bij mijn brief van 12 april 2019 naar de Tweede Kamer gezonden. Daarnaast kent zowel de Geneesmiddelenwet en de Wet op de medische hulpmiddelen een wettelijk verbod op gunstbetoon, waaraan zowel de zorgprofessionals, als de industrie zich moeten houden.
De evaluatie van het Transparantieregister staat los van de wettelijke (Wet op de medische hulpmiddelen en de Geneesmiddelenwet) uitzonderingen van het verbod op gunstbetoon.
Ik ben niet bereid om de – niet aangenomen – motie van het lid Van Gerven4 waarin de regering wordt opgeroepen om de uitzonderingen op het verbod op gunstbetoon te schrappen, uit te voeren. Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9 van eerder beantwoorde Kamervragen van het lid Van Gerven5, waarin ik op het schrappen van de uitzonderingen op het verbod op gunstbetoon ben ingegaan.
Zie antwoord vraag 7.