Ingediend | 19 juni 2019 |
---|---|
Beantwoord | 5 juli 2019 (na 16 dagen) |
Indiener | Henk van Gerven |
Beantwoord door | Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
Onderwerpen | organisatie en beleid ruimte en infrastructuur |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z12597.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-3339.html |
Het programma Aan de Slag met de Omgevingswet voert tweemaal per jaar een monitor uit naar de voortgang van de implementatie van de Omgevingswet. Voor de huidige stand van zaken met betrekking tot het Digitaal Stelsel Omgevingswet verwijs ik graag naar de kamerbrief Monitor Omgevingswet met kenmerk 2019-0000337105, die u op 27 juni jl. heeft ontvangen.
De realisatie van het DSO gaat in een aantal fasen. De landelijke voorziening van het DSO wordt eind 2019 naar verwachting op basisniveau opgeleverd. Aangezien het basisniveau nu nog niet is opgeleverd, is het momenteel nog niet mogelijk om daadwerkelijk aan te sluiten op het DSO. Naar verwachting kan dit vanaf begin 2020. Wel doen veel gemeenten al praktijkproeven en try-outs, in samenwerking met hun softwareleveranciers. Hiermee doen zij waardevolle ervaring op om straks goed te kunnen aansluiten. Het overgrote merendeel van de overheden is al bezig met de voorbereidingen op het digitaal stelsel.
Voor de beantwoording van de vraag of er een of meerdere go/no go momenten bij de ontwikkeling van het DSO zijn, is een samenhangend geheel aan randvoorwaarden van belang. Het gaat hierbij om de tijdige beschikbaarheid van wetgeving, een werkend digitaal stelsel, voortgang van de voorbereidingen van de implementatie bij de overheden en voldoende tijd om aan te sluiten en te oefenen met nieuwe systemen.
Over de opvolging van het BIT-advies heeft mijn voorganger uw Kamer reeds uitvoerig geïnformeerd. Het advies van het BIT is geheel opgevolgd.
Ik verwijs u naar de brief van 6 oktober 2017 (Kamerstuk 33 118, nr. 98) en de daaropvolgende voortgangsbrieven stelselherziening (Kamerstuk 33 118, nr. 110 en Kamerstuk 33 118, nr. 115).
De Tweede Kamer heeft bij motie opgeroepen in 2019 een nieuw BIT-advies te laten uitbrengen.
Onafhankelijke en regelmatige toetsing is belangrijk. Dit heb ik op 19 januari jl. tot uiting gebracht in het debat over de Invoeringswet via de aanvaarding van de motie Ronnes. Die ging specifiek in op het BIT in relatie tot de verdere ontwikkeling van de landelijke voorziening na oplevering van het basisniveau. Ik heb in de Kamer aangegeven dat ik deze motie als volgt wil interpreteren: «Ik kan me voorstellen dat we, als we dat aan het eind van het jaar hebben, om een update van het BIT vragen – dat is waar de motie om vraagt – en dat we daar voor de vervolgfase weer ons voordeel mee zouden kunnen doen.» De motie gaat derhalve over de vervolgfase van het DSO. De voorziening die nu wordt gebouwd valt binnen het basisniveau. De wet- en regelgeving is op het basisniveau gebaseerd. Ik heb dankbaar gebruik gemaakt van het BIT-advies over het basisniveau van de landelijke voorziening. Dit nadert oplevering eind 2019, daarmee zou een nieuw BIT-advies over het basisniveau weinig meerwaarde meer hebben. Ik verwacht dat het BIT wel nuttige adviezen kan en zal geven over de doorontwikkeling en uitbouw van de landelijke voorziening. Hierover zal ik dan ook eind 2019 advies vragen aan het BIT.
Deze uitzondering geldt alleen als het voorkeursrecht is gevestigd op basis van een omgevingsplan en de (nieuwe) eigenaar aan de gemeente kan aantonen dat hij bereid en in staat is om de in het omgevingsplan vastgelegde ontwikkeling te verwezenlijken. De uitzondering geldt niet als het voorkeursrecht op andere grondslagen wordt gevestigd, zoals een omgevingsvisie of programma.
In een onteigeningsprocedure kan een eigenaar ook een beroep op zelfrealisatie doen. De verwachting is dat het beroep in de praktijk niet vaak zal slagen.
Gemeenten kunnen ruimtelijke cohesie aanbrengen en behouden via het omgevingsplan. De eisen die in het plan aan een nieuwe ontwikkeling worden gesteld, moet de (nieuwe) eigenaar in acht nemen als hij de ontwikkeling zelf realiseert. Gemeenten kunnen ook via privaatrechtelijke afspraken met de zelfrealisator ervoor zorgen dat de gewenste ontwikkeling gaat worden gerealiseerd.
Het opleggen van een bouwplicht is op dit moment onder de Wet ruimtelijke ordening niet mogelijk. Het bestemmen van grond voor woningbouw en het verlenen van een vergunning maken woningbouw mogelijk, maar daar kan geen verplichting aan gekoppeld worden om daadwerkelijk te bouwen. Wanneer de gemeente grond zelf uitgeeft is er privaatrechtelijk wel een bouwplicht met een boetebeding mogelijk, mocht de eigenaar niet tot realisatie over gaan.
Onder de Omgevingswet is het niet uitgesloten om een bouwplicht voor woningbouw via het omgevingsplan op te nemen. Maar die mogelijkheid is naar verwachting beperkt omdat zij wordt begrensd door het eigendomsrecht, dat beschermd wordt door het Europees recht (artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag voor de Rechten van de Mens) en het evenredigheidsbeginsel. Inmenging in eigendom. Een bouwplicht moet nl gerechtvaardigd en proportioneel zijn.
Momenteel loopt een onderzoek naar de mogelijkheden van een bouwplicht voor woningbouw. Ik verwacht eind augustus de resultaten van dit onderzoek en zal uw Kamer daarover uiteraard informeren na het zomerreces. Als eigenaren niet in staat en bereid zijn om een woningbouwopgave te realiseren, heeft de gemeente nu en straks onder de Omgevingswet de mogelijkheid de eigenaar te onteigenen als zij niet in staat bereid zijn om de opgave zelf te realiseren.
Wat betreft de zelfbewoningsplicht, heb ik in debat Tweede Kamer van 13 maart 2019 toegezegd onderzoek te starten naar de juridische mogelijkheden van het opleggen van een zelfbewoningsplicht. Ook op de resultaten van dat onderzoek kan ik niet vooruitlopen.
Ja, dat doe ik bij deze.