Ingediend | 20 mei 2019 |
---|---|
Beantwoord | 4 juli 2019 (na 45 dagen) |
Indieners | Martin Wörsdörfer (VVD), Wybren van Haga (VVD) |
Beantwoord door | Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
Onderwerpen | economie markttoezicht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z09982.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-3282.html |
Als een bedrijf zich richt op de Nederlandse markt, dan moet het zich houden aan het Europese en Nederlandse consumentenrecht.2 Het is aan de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de rechter om te beoordelen of een bedrijf zich aan de in Europa en Nederland geldende consumentenregels houdt en zo nee, welke regels zijn overtreden.
Ik ga er bij de beantwoording van deze vraag vanuit dat de vragenstellers doelen op mijn inzet bij de competitiveness «checkup», waarbij van gedachten gewisseld is over de toekomst van de interne markt.
Tijdens deze bespreking was veel eensgezindheid onder de lidstaten dat een nieuwe aanpak voor de interne markt nodig is, en veel lidstaten sloten aan bij de punten die door Nederland onder de aandacht gebracht zijn. De Nederlandse inzet, zoals vermeld in mijn brief van 19 oktober 2018 over de toekomst van de interne markt3, richt zich onder meer op verbeterde handhaving van internemarktregelgeving en het adresseren van belemmeringen die ondernemers ervaren, door middel van een meer sectorale en maatwerkaanpak, specifiek op de dienstenmarkt. Nederland heeft benadrukt dat de consument en de ondernemer hierbij meer centraal gesteld moeten worden.
Het kabinet zet tevens in op een integrale en cross-sectorale digitale agenda in de nieuwe Commissieperiode die inspeelt op zowel de kansen als uitdagingen rond digitalisering, waaronder verbeterde handhaving. Het tegengaan van schendingen van het Nederlandse en Europese consumentenrecht door bedrijven uit landen buiten de EU is hier onderdeel van.
De Nederlandse consument moet met vertrouwen aankopen kunnen doen. Zoals u in de Consumentenagenda heeft kunnen lezen, span ik me in om de positie van de consument de komende jaren te verstevigen.4 Eén van mijn drie speerpunten daarbij is de positie van consumenten in de digitale economie.
Bedrijven die zich op de Nederlandse consument richten, moeten zich houden aan Nederlandse en Europese consumentenbeschermingsregels, zoals de bedenktijd en de wettelijke garantie. Dit geldt ongeacht de plaats van vestiging van dat bedrijf. In de praktijk kan het echter lastig zijn naleving af te dwingen bij bedrijven die gevestigd zijn in landen buiten de Europese Unie (EU).
Ik heb de afgelopen tijd verschillende acties ondernomen om hier verbetering in te brengen. Per 17 januari 2020 treedt in werking Verordening (EU) 2017/2394 van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2017 betreffende samenwerking tussen de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming. Deze verordening beoogt een krachtiger samenwerking tussen toezichthouders in EU-lidstaten bij de handhaving van consumentenrechten en versterking van de bevoegdheden van nationale toezichthouders. In dit verband is een voorstel van wet tot wijziging van de Wet handhaving consumentenbescherming in voorbereiding. Ik verwacht dat voorstel rond de zomer bij uw Kamer zal worden ingediend.
Ten tweede hebben 76 leden binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO), inclusief de EU, China en de Verenigde Staten, in januari de Gezamenlijke Verklaring aangaande e-Commerce onderschreven. 5 Daarin spraken zij de intentie uit om onderhandelingen te beginnen over de handelsaspecten van e-commerce.
Op 3 mei 2019 heeft de Europese Commissie een EU-onderhandelingsvoorstel aan de WTO-leden gepresenteerd.6 Een belangrijk onderdeel van dit voorstel is het verbeteren van de consumentenbescherming met betrekking tot e-commerce, waarvoor Nederland de Europese Commissie heeft verzocht ambitieuze bepalingen op tafel te leggen. Het Commissievoorstel is van 13 t/m 15 mei besproken binnen de WTO. De eerstvolgende besprekingen staan gepland voor 18 t/m 20 juni en van 15 t/m 17 juli van dit jaar. Daarnaast worden in bilaterale handelsverdragen van de EU met derde landen afspraken gemaakt over consumentenbescherming bij digitale handel. Dergelijke afspraken zijn bijvoorbeeld gemaakt in het in februari 2019 in werking getreden handelsverdrag tussen de EU en Japan. Onderhandelingen over dergelijke bepalingen zijn verder op dit moment gaande voor de handelsverdragen tussen de EU en Australië en de EU en Nieuw-Zeeland.
Ten derde zijn er in Europees verband afspraken gemaakt met grote platforms over productveiligheid. Zo heeft de Europese Commissie in 2018 een Pledge getekend met Alibaba (namens AliExpress), Amazon, eBay en Rakuten-France, waarin de platforms zich ten opzichte van de Europese Commissie hebben gecommitteerd om een aantal maatregelen te nemen in het kader van productveiligheid, zoals het binnen enkele dagen na melding van het platform verwijderen van door derde partijen aangeboden onveilige producten en samenwerken met toezichthouders in Europese lidstaten om consumenten te informeren over bijvoorbeeld relevante terugroepacties.7
Ten vierde: met betrekking tot productveiligheid heeft het kabinet in onderhandelingen over een nieuwe Europese verordening voor markttoezicht op (non-food) producten met succes ingezet op betere samenwerkingsmogelijkheden voor markttoezichthouders die toezien op productveiligheid binnen de EU. In Nederland zijn dit onder andere de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit en de Inspectie Leefomgeving en Transport. Daarnaast worden producenten uit derde landen verplicht een aanspreekpunt voor toezichthouders te hebben in de EU als sprake is van directe import. Over de verordening die dit regelt, hebben het Europees parlement en de Raad een akkoord bereikt; de Raad moet nog formeel akkoord gaan.8
Ten vijfde heb ik in mijn Consumentenagenda een bewustwordingscampagne aangekondigd. In het kader van deze campagne zal aandacht besteed worden aan de risico’s van directe import van producten uit derde landen door consumenten, zowel met betrekking tot consumentenrechten als productveiligheidsregelgeving.
Tot slot verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de leden Weverling en Van Haga over de verkoop en distributie van pakketjes door AliBaba in Nederland, waar ik inga op de wijze waarop een gelijk speelveld tussen zogeheten e-tailers in Nederland en buiten Europa (waaronder China) wordt gewaarborgd.9
De wijze waarop de Nederlandse toezichthouder naleving van consumentenbepalingen kan afdwingen, hangt van de situatie af. Wanneer het bedrijf dat zijn activiteiten richt op de Nederlandse consument een vestiging in Nederland heeft, kan de ACM zich rechtstreeks tot die vestiging wenden en naleving afdwingen, bijvoorbeeld door een boete op te leggen. Sanctiebesluiten van de ACM zijn in principe openbaar en hebben daarmee zowel een waarschuwende werking naar consumenten als een afschrikwekkende werking naar bedrijven.
Heeft het bedrijf in kwestie een vestiging in een ander EU-land, dan kan Nederland een handhavingsverzoek indienen via het netwerk van Europese consumententoezichthouders (CPC). Ook kunnen de toezichthouders in CPC-verband besluiten gezamenlijk een positie in te nemen tegen de handelspraktijken van het betreffende bedrijf en een gezamenlijke actie starten om het bedrijf de gewenste aanpassingen te laten doorvoeren.
Wanneer het bedrijf geen vestiging in de EU heeft, dan kan de ACM samenwerking zoeken met buitenlandse toezichthouders via het wereldwijde netwerk International Consumer Protection and Enforcement Network (ICPEN). Zowel de Verenigde Staten als China, gezamenlijk verantwoordelijk voor het gros van de directe import door Nederlandse consumenten, zijn lid van dit netwerk. In deze gevallen is de ACM afhankelijk van de medewerking van de buitenlandse toezichthouder voor handhaving van de Nederlandse consumentenrechten.
Het kabinet neemt in de beleidsnota «Nederland-China: een nieuwe balans» een constructief-kritische positie in ten aanzien van China. China is een belangrijke handels- en investeringspartner en biedt Nederlandse bedrijven en instellingen veel kansen. Tegelijkertijd constateert het kabinet dat China geen markteconomie en rechtsstaat is zoals wij gewend zijn. Het kabinet wil oneerlijke handelspraktijken aanpakken en streeft naar meer evenwicht en meer wederkerigheid in de handelsrelatie met China. Het waarborgen van rechten van consumenten maakt daar onderdeel van uit.
Ook de aankoop van producten uit derde landen, in dit geval China, heeft de aandacht van het kabinet. Het aandeel producten gekocht door Nederlandse consumenten bij Chinese webwinkels is echter op dit moment nog klein in vergelijking met Nederlandse of Europese webwinkels.
Uit een recente publicatie van de Consumentenbond10 blijkt daarnaast dat veel consumenten bewust de risico’s aanvaarden als zij producten uit China kopen en veelal positieve ervaringen hebben, ook met de klachtafhandeling. Nederland verwelkomt hierbij sectorinitiatieven zoals de in het antwoord op vraag 3 genoemde Pledge: dit laat zien dat de sector ook evolueert en dat partijen stapsgewijs meer verantwoordelijkheid nemen.
Op 20 mei 2019 hebben de leden Wörsdörfer en Van Haga (beiden VVD) vragen gesteld over AliExpress (kenmerk 2019Z09982). Vanwege voor beantwoording benodigde interdepartementale afstemming, kunnen deze vragen niet binnen de gebruikelijke termijn van drie weken worden beantwoord. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.