Ingediend | 26 april 2019 |
---|---|
Beantwoord | 14 juni 2019 (na 49 dagen) |
Indiener | Wim-Jan Renkema (GL) |
Beantwoord door | Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
Onderwerpen | recht staatsrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z08767.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-3085.html |
Ja.
Ja.
De resolutie is niet-bindend en wijzigt de bestaande verdragsverplichtingen niet. Het is wel een goede herinnering voor staten dat de rechten van het kind belangrijk zijn.
Zoals aangegeven in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 29 mei 2019, vindt er in VN-verband op dit moment een uitgebreide evaluatie plaats over het functioneren van de VN-verdragscomités. Het kabinet wacht deze evaluatie af alvorens een besluit te nemen over ondertekening en ratificatie van de facultatieve protocollen bij het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, het VN-Verdrag Handicap en het VN-Kinderrechtenverdrag.
Artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) erkent het recht van elk kind op sociale zekerheid. Nederland heeft het gehele Verdrag ondertekend en geratificeerd. Het voorbehoud bij artikel 26 ontkent het recht op sociale zekerheid van het kind niet. Het voorbehoud beoogt enkel te voorkomen dat Nederlandse rechters een rechtstreeks werkend zelfstandig recht op sociale zekerheid van het kind in deze bepaling lezen. Dit is nodig omdat de Nederlandse rechter aan het verdrag zelf toetst en niet aan de Grondwet. Het voorbehoud staat de naleving van het verdrag niet in de weg noch de verplichting om een adequate levenstandaard voor het kind te waarborgen (artikel 27). Het recht van een kind op voorzieningen voor sociale zekerheid is een afgeleid recht op voldoende voorzieningen voor sociale zekerheid van de ouders. De kinderbijslag en het kindgebonden budget zijn voorzieningen voor ouders, waar kinderen in Nederland geen zelfstandig recht op hebben. Ik zie derhalve geen reden om het voorbehoud op te heffen.
Hierbij deel ik u mede dat de beantwoording van de Kamervragen van het lid Renkema (Groen Links) over «een aangenomen resolutie door de VN-Mensenrechtenraad» niet binnen de gestelde termijn van drie weken mogelijk is, omdat de beantwoording nadere interdepartementale afstemming vraagt.