Ingediend | 26 maart 2019 |
---|---|
Beantwoord | 15 mei 2019 (na 50 dagen) |
Indieners | Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66), Chris van Dam (CDA) |
Beantwoord door | Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | organisatie en beleid recht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z05830.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-2653.html |
Nederland heeft een bijzondere verantwoordelijkheid voor de Raad van Europa als één van de oprichters en als land dat hecht aan een sterk multilateraal systeem. De situatie rondom het budget van de Raad van Europa is zorgelijk. Het kabinet heeft hierover in de brief van 5 april 2019 zijn visie gegeven.1 Voor het kabinet staat vast dat betalingsverplichtingen van alle verdragsstaten moeten worden nagekomen. De inzet van het kabinet is erop gericht dat, bij eventuele bezuinigingen als gevolg van wanbetaling, het EHRM zo veel mogelijk moet worden ontzien.
In 2003 is als grond voor herziening in artikel 457, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) toegevoegd een uitspraak van het EHRM waarin is vastgesteld dat het EVRM of een protocol bij dit verdrag is geschonden en herziening noodzakelijk is met het oog op rechtsherstel als bedoeld in artikel 41 EVRM. Daarvan kan sprake zijn indien een herziening duidelijkheid kan bieden over de juistheid van een veroordeling; wie ten onrechte is veroordeeld, kan alsnog vrijgesproken worden. Voor toepassing van deze herzieningsgrond is een (eerste) noodzakelijke voorwaarde de vaststelling door het EHRM dat sprake is van een schending. Ik acht het niet uitgesloten dat een beslissing van het EHRM om de zaak van de rol te schrappen naar aanleiding van een eenzijdige verklaring van een verdragsstaat waarin een schending wordt erkend, als een uitspraak in de zin van artikel 457 Sv kan worden beschouwd. Deze bepaling biedt aldus in een dergelijk geval de mogelijkheid van herziening. In dat verband kan erop worden gewezen dat in de Nederlandse vertaling van het EVRM voorbeelden te vinden zijn waarin de term «uitspraak» wordt gebruikt voor andere bewoordingen dan de term «judgment» als bedoeld in artikelen 42 en 44 EVRM. Het uiteindelijke oordeel over de uitleg van deze bepaling van nationaal recht is evenwel uitsluitend aan de Hoge Raad en kan alleen gegeven worden indien een dergelijk geval aan zijn oordeel zou worden onderworpen. In een reeks van beslissingen van het EHRM in vergelijkbare zaken tekent zich evenwel een duidelijke lijn af. Het EHRM gaat niet meer over tot het schrappen van een zaak van de rol na een eenzijdige verklaring van een verdragsstaat waarin een schending van het verdrag wordt erkend, indien een daaropvolgende mogelijkheid tot herziening in het nationale recht niet in gelijke mate als na een veroordelende uitspraak van het EHRM is verzekerd. Het gevolg is dat het EHRM de zaak voortzet en daadwerkelijk uitspraak doet. Wordt daarbij een verdragsschending aangenomen, dan is door die uitspraak van het EHRM verzekerd dat de klager vervolgens een herzieningsprocedure kan starten om deze verdragsschending recht te zetten. Deze aanpak van het EHRM dient daarmee dus de rechtszekerheid van de klager. Wel stelt beëindiging van de procedure bij het EHRM door schrapping van de rol de klager in staat om sneller een herzieningsprocedure te starten indien zekerheid bestaat dat de herzieningsprocedure ook in dat geval openstaat. Gelet hierop zal ik bezien of aanpassing van de wettelijke regeling nodig en gewenst is om te verzekeren dat herziening mogelijk is op grond van de beslissing door het EHRM na een eenzijdige verklaring van de regering dat het verdrag is geschonden.
Ja.
Ik ben bekend met de werkwijze van de griffie van het EHRM en ben in overleg met de rechtspraak en andere betrokken organisaties om te kijken naar mogelijkheden om de griffie extra te ondersteunen.
Hierbij bericht ik u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken dat de schriftelijke vragen van de leden Van Nispen (SP), Laan-Geselschap (VVD), Groothuizen (D66) en Van Dam (CDA) over de procedure en de capaciteit bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (ingezonden 26 maart 2019) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie ontvangen is. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.