Ingediend | 26 maart 2019 |
---|---|
Beantwoord | 28 mei 2019 (na 63 dagen) |
Indieners | Nico Drost (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
Beantwoord door | Mark Harbers (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
Onderwerpen | criminaliteit openbare orde en veiligheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z05827.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-2854.html |
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport en ken ook het voornoemde bericht.
Het conceptrapport van de Ombudsman metropool Amsterdam betreft een lokale aangelegenheid. Als zodanig is het aan de burgemeester van Amsterdam of zij dit conceptrapport wil voorzien van een integrale reactie. Zowel mijn departement als het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties staan in nauw contact met de gemeente Amsterdam. Op de hiernavolgende vragen zal, voor zover zij betrekking hebben op het landelijk beleid, nader worden ingegaan.
Ik ben bekend met de problematiek die zich in het centrum van Amsterdam, en dan met name in het «1012»-postcodegebied afspeelt. Het toezicht en de handhaving van de openbare orde betreft een lokale aangelegenheid, evenals het beleid ten opzichte van het type toerisme dat de stad aantrekt. Het College van de gemeente Amsterdam heeft de gemeenteraad onlangs geïnformeerd over bestaande en aanvullende maatregelen die zij in verband met overlast zal inzetten.3 Waar de problematiek zoals in het concept-rapport omschreven het landelijk beleid raakt, zal de gemeente Amsterdam vanuit de voornoemde departementen ondersteund worden. Een voorbeeld hiervan betreft onder andere de uitbreiding van de operationele sterkte van de politiecapaciteit, zoals te lezen is in het antwoord op vraag 5.
Ook bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit vindt nauwe samenwerking plaats tussen mijn ministerie en de gemeente Amsterdam, onder meer door het ter beschikking stellen van extra incidentele en structurele investeringen ter versterking van de aanpak, met een focus op de drugsindustrie. Het programma «De Weerbare Stad», dat de gemeente Amsterdam onlangs heeft gepubliceerd, sluit hier goed bij aan. In dit programma kondigt het Amsterdamse college aan op korte termijn ook naar buiten te treden met een meer omvangrijk programma tegen de drugsindustrie, gericht op het tegengaan van het afglijden van kwetsbare jongeren in de drugshandel, het versterken van wijken en groepen en netwerken in de strijd tegen drugshandel, en op preventiemaatregelen in het kader van de volksgezondheid.
Zie antwoord vraag 3.
De handhavingscapaciteit in de openbare ruimte wordt bepaald door gemeenten. In de lokale driehoek wordt bepaald op welke manier de beschikbare toezichtscapaciteit door buitengewone opsporingsambtenaren (boa’s) in de openbare ruimte wordt ingezet.
De intensivering van politie zoals in het regeerakkoord van het kabinet Rutte III opgenomen, betekent voor de regionale eenheid Amsterdam een uitbreiding van de formatie van de volledig opgeleide operationele sterkte met 60 FTE. De intensivering wordt geleidelijk gerealiseerd. Het «Begroting en Beheerplan politie 2019–2022» gaat uit van een volledige realisatie vanaf eind 2022. De doelformatie operationele sterkte van de regionale eenheid Amsterdam was ultimo 2018 5.279 FTE (inclusief aspiranten). De bezetting per 31 december 2018 is 5.316 FTE (inclusief aspiranten). De operationele sterkte per inwoner is in de regionale eenheid Amsterdam verreweg het grootst van heel Nederland.
Ik heb uw Kamer op 3 december 2018 geïnformeerd over de ontwikkelingen van de operationele sterkte van de gehele Nederlandse politie.4 De inzet van politiepersoneel komt tot stand door lokale beslissingen die afhankelijk van de lokale veiligheidssituatie genomen worden. Hoeveel agenten er op enig moment feitelijk ingezet kunnen worden voor de handhaving en andere operationele taken wisselt hierdoor voortdurend. Ik heb uw Kamer 14 maart 2019 geïnformeerd over de voorgenomen samenwerking op de arrestantenzorg tussen de politie Amsterdam en de Dienst Justitiële Instellingen (DJI).5 Het beoogde resultaat van deze samenwerking is een substantiële verhoging van de inzetbaarheid van de politie, in eerste instantie binnen de eenheid van de politie Amsterdam.
Deze mening deel ik niet. Er wordt intensief samengewerkt tussen Rijks- en gemeentelijke diensten. Informatie tussen de partners wordt gedeeld en per casus wordt besproken wat de meest effectieve interventie is. Goede samenwerking en communicatie zijn hierbij van groot belang. Dit krijgt continu aandacht in het samenwerkingsverband van de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s).
Verschillende onderdelen van de Nederlandse overheid werken samen om onder andere georganiseerde criminaliteit en het ondermijnende effect daarvan te voorkomen en te bestrijden. Integrale samenwerking staat hierbij centraal. Dit betekent dat strafrechtelijke, fiscale en bestuurlijke maatregelen in samenhang met elkaar worden ingezet. Deze samenwerking wordt gecoördineerd door de tien RIEC’s, het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC). De basis voor de samenwerking is het «Convenant ten behoeve van Bestuurlijke en Geïntegreerde Aanpak Georganiseerde Criminaliteit, Bestrijding Handhavingsknelpunten en Bevordering Integriteitsbeoordelingen».
Aan het regionale samenwerkingsverband RIEC nemen alle gemeenten, provincies, Belastingdienst (waaronder de onderdelen Douane en Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD)), Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW), Nationale Politie, Koninklijke Marechaussee (KMar), Openbaar Ministerie (OM), waaronder arrondissementsparketten, Landelijk Parket (LP) en Functioneel Parket (FP)) en Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en het UWV deel.
Binnen RIEC Amsterdam-Amstelland werken verschillende partners samen binnen werkgroepen of clusters aan de integrale aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Er wordt gebruik gemaakt van elkaars specialismen waardoor ondermijnende criminaliteit effectiever kan worden aangepakt. De samenwerking is gebaseerd op vertrouwen en het besef dat samenwerking loont. Door de veelheid aan partners en de complexiteit van de zaken waaraan wordt gewerkt komt het soms voor dat partners in het RIEC-verband langs elkaar heen werken. Daar wordt specifiek aandacht aan besteed. De RIEC’s en het LIEC zijn dit jaar het «Next-Level» traject gestart dat ziet op een verdere professionalisering van de samenwerking tussen de partners in RIEC-verband. Een speerpunt binnen dit traject is dat binnen de RIEC-samenwerking meer informatiegestuurd gewerkt gaat worden. Dat betekent dat relevante gegevens uit politieonderzoeken door de politie actief worden aangeleverd bij het RIEC ten behoeve van de aanpak van een of meerdere casussen in RIEC-verband. Om een beter zicht te krijgen op ondermijning maken de RIEC’s, in aanvulling op de informatie die wordt aangeleverd door de partners, lokale en regionale ondermijningsbeelden.
Ja, ik ben op de hoogte van de toename in het aantal geldautomaten zoals geconstateerd door de Ombudsman, metropool Amsterdam.
Naast de bancaire geldautomaten (hierna: gea’s) zijn er in Nederland twee andere categorieën geldautomaten operationeel. Deze gea’s worden meestal bij retaillocaties geplaats. Zij worden óf door een waardevervoerder óf door de retailer zelf gevuld.
De retailers die de gea’s met kassaopbrengsten vullen, verrichten geen financiële diensten zoals nu gedefinieerd is in de Wet op het Financieel toezicht (Wft) en vallen als zodanig niet onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Het opnemen van contant geld uit een geldautomaat, voor zover de winkelier geen andere betaaldiensten verleent, wordt niet als betaaldienst aangemerkt in de zin van artikel 1:5a, lid 2, onder o van de Wft.6 De Nederlandsche Bank (DNB) houdt op grond van de Wft en de Wwft wel toezicht op de banken die deze retailers als cliënten hebben. Banken dienen hun cliënten, in dit geval de exploiterende winkeliers, te kennen en hun cliëntenonderzoek te verscherpen als er sprake is van een hoger risico. Ook dienen zij ongebruikelijke transacties te melden bij de Financial Intelligence Unit
Bij navraag bij DNB blijkt er op dit moment sprake te zijn van een daling van het aantal gea’s dat door retailers zelf in Nederland wordt gevuld.
Voor zover te achterhalen, zijn de gea’s afkomstig van verschillende partijen. Nederlandse banken kunnen gea’s plaatsen in winkels, maar deze worden in beginsel door de banken zelf geëxploiteerd en gevuld. Ook kunnen de gea’s afkomstig zijn van andere partijen zoals onder meer Travelex, Yourcash Ltd en Icard AD, waarbij winkeliers zelf de gea’s kunnen bijvullen. Het RIEC Amsterdam Amstellland en de gemeente Amsterdam hebben aangegeven geen signalen te hebben ontvangen van dubieuze geldstromen bij gea’s. Verder heeft de gemeente Amsterdam mij laten weten dat op dit moment de opties worden verkend om de wildgroei van gea’s in de gemeente te beperken.7
Het is mij bekend dat de overlast in de Amsterdamse binnenstad door het toerisme is toegenomen. Zoals ik al eerder heb verwoord, betreft dit een lokale aangelegenheid. De autoriteiten in Amsterdam staan dan ook voor een opgave. Die opgave vraagt niet alleen maatregelen op korte termijn, maar ook een visie voor langere termijn.8
De in het conceptrapport gesuggereerde oplossingen zijn met name gericht aan de gemeente Amsterdam. Voor wat betreft de aanbeveling omtrent het opvolgen van maatregelen tegen goedkope vluchten kan ik het volgende mededelen. Binnen de EU (aangevuld met de EVA landen Noorwegen, Zwitserland, IJsland en Liechtenstein) is sprake van een vrije luchtvaartmarkt. Luchtvaartmaatschappijen uit deze landen kunnen zelf bepalen op welke bestemmingen ze willen vliegen en welke vliegtarieven ze daarbij in rekening willen brengen. De overheden hebben geen instrumenten om bijvoorbeeld goedkope vluchten of tickets te verbieden. Wat specifiek het Verenigd Koninkrijk betreft is niet te verwachten dat na de Brexit hiertoe voor vluchten tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland wel directe mogelijkheden zullen ontstaan om in te grijpen. Wel kan de invoering van een vliegbelasting invloed hebben op de ticketprijzen. In het Verenigd Koninkrijk bestaat al een dergelijke belasting en Nederland bereidt een nationale vliegbelasting voor, die zoals in het regeerakkoord is aangegeven in 2021 van kracht moet worden.
Ik deel de mening dat intimidatie en vervelende opmerkingen van toeristen jegens mensen die in prostitutie werken niet wenselijk zijn.
De handhaving van de Amsterdamse prostitutiebranche betreft toezicht op de prostitutiebranche en niet het toezicht op gedrag van bezoekers binnen de openbare ruimte. Indien intimidatie wordt geconstateerd, dan wordt daar daartegen opgetreden door politie of handhavers. De complicatie is echter dat straatintimidatie zelden waarneembaar is in de nabijheid van politie of handhavers.
Het Wallengebied al dan niet prostitutievrij maken valt onder het Amsterdamse gemeentelijk beleid. Vanzelfsprekend moet er bij de vrouwen en mannen die achter de ramen werken en de prostitutie willen verlaten, bekend zijn wat hun mogelijkheden zijn. Het is aan de gemeente om hier invulling aan te geven. Er zijn in Amsterdam meerdere uitstapprogramma’s voor diverse doelgroepen om ondersteuning te bieden aan sekswerkers bij het uitstappen naar ander werk en eventueel bij opvang en zorg. Sekswerkers die in de raamprostitutie op de Wallen werken worden daarbij regelmatig bezocht door veldwerkers. Sekswerkers kunnen bij deze veldwerkers terecht met hulpvragen onder andere over de alternatieven voor het doen van (seks)werk.
Het zou niet zo mogen zijn dat vrouwen en mannen die ander werk willen doen, hiertoe geen mogelijkheid zien door schulden. Het hebben van schulden bij bemiddelaars is een signaal van slachtofferschap van uitbuiting. De daders kunnen mensenhandelaren zijn. Als uitbuiting ofwel mensenhandel zich voordoet, dan is dat een zeer ernstige situatie.
Veldwerkers van uitstapprogramma’s melden signalen van uitbuiting bij de politie. Ook exploitanten van raamprostitutie hebben een verantwoordelijkheid in het melden van signalen van uitbuiting bij de politie. In Amsterdam is daarbij specialistische ondersteuning beschikbaar voor (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel.
Dit beeld herken ik en wordt ook bevestigd in het onderzoek dat in opdracht van de gemeente Amsterdam, in 2017 heeft plaatsgevonden.9 Sekswerkers die uitstappen, kunnen te maken krijgen met lagere inkomsten. Bij gelijkblijvende vaste lasten kan de betaalbaarheid van huisvesting onder druk komen staan en is uiteindelijk verlies van de vaste woon- en/of verblijfplaats mogelijk. De uitstapprogramma’s hebben tot doel het uitstappen van sekswerkers te faciliteren. Sekswerkers worden geholpen met het daadwerkelijk uitstappen naar ander werk en ook bestaat de mogelijkheid dat zij worden gefaciliteerd bij huisvesting en zorg. Gemeenten beschikken over diverse mogelijkheden om- indien gewenst- bepaalde groepen, zoals bijvoorbeeld uitstappende sekswerkers, met voorrang te huisvesten in bijvoorbeeld sociale huurwoningen.
Gemeenten hebben diverse mogelijkheden om groepen woningzoekenden met voorrang te huisvesten. Iedere gemeente kan daartoe een urgentieregeling opstellen. Het is mij onbekend hoeveel gemeenten een specifieke voorrangsregeling kennen voor de huisvesting van uittredende sekswerkers.
Indien een gemeente gebruik maakt van een huisvestingsverordening waarin urgentiecategorieën zijn bepaald, dan behoren mantelzorgers en «personen die in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld verblijven» (blijf-van-mijn-lijf huizen) volgens artikel 12 van de Huisvestingswet in ieder geval tot de urgente woningzoekenden. Wanneer uitstappende sekswerkers eerst hun toevlucht hebben moeten zoeken bij blijf-van-mijn-lijf huizen vallen zij onder de voorrangsregeling. De gemeente kan daarnaast aanvullende categorieën mensen aanwijzen voor urgentie. Ook uittredende sekswerkers zouden als aanvullende categorie benoemd kunnen worden. Gezien het geringe aantal gemeenten waar de problematiek van uitstappende sekswerkers speelt, ligt het niet voor de hand een dergelijke voorrangsregeling voor hen op landelijk niveau in te stellen.
In de praktijk maken woningcorporaties, gemeenten, en huurdersorganisaties, met betrokkenheid van zorgorganisaties, prestatieafspraken over aantallen sociale huurwoningen (zogenaamde «contingenten») die via directe bemiddeling worden toegewezen aan mensen die uitstromen uit het beschermd wonen of de maatschappelijke opvang en zelfstandig (begeleid) gaan wonen, vaak onder de noemer van een programma voor huisvesting voor kwetsbare of bijzondere doelgroepen. Dergelijke afspraken zouden ook voor uitstappende sekswerkers kunnen worden gemaakt.
In het eerdergenoemde onderzoek door Regioplan gaven deelnemers van uitstapprogramma’s aan het lastig te vinden om hun nieuwe levensstijl aan te passen aan de nieuwe situatie. De periode van sekswerk ging soms gepaard met dure huisvesting, in de nieuwe situatie is vaak een vermindering van uitgaven noodzakelijk.
Op dit moment wordt door mijn departement de laatste hand gelegd aan een nieuwe tijdelijke Regeling Uitstapprogramma’s voor prostituees. Deze nieuwe regeling heeft een tijdsbestek van anderhalf jaar. De komende periode wordt daarnaast een nieuwe, structurele, toekomstgerichte financieringssystematiek voor uitstapprogramma’s met betrokken partners verkend en nader uitgewerkt. De behoefte aan een tussenvoorziening voor huisvesting kan in deze verkenning worden meegenomen.
Desgevraagd heeft de Belastingdienst aangegeven zich niet te herkennen in deze constatering. In het jaar 2018 heeft de Belastingdienst meer controles uitgevoerd dan in de jaren 2016 en 2017. Een gesprek met de Staatssecretaris van Financiën is dan ook niet nodig.
Hierbij bericht ik u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dat de schriftelijke vragen van de leden Drost en Segers (ChristenUnie) over het bericht «Ombudsman slaat alarm: «Het centrum van Amsterdam is ’s nachts een wetteloze jungel’en daarbij het conceptrapport van de Ombudsman van Amsterdam (ingezonden 26 maart 2019) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie ontvangen is. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.