Ingediend | 13 februari 2019 |
---|---|
Beantwoord | 25 maart 2019 (na 40 dagen) |
Indiener | Roelof Bisschop (SGP) |
Beantwoord door | Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
Onderwerpen | onderwijs en wetenschap organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z02804.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-2028.html |
Ja, dat bericht ken ik.
In de bekostiging van passend onderwijs is geen rekening gehouden met huisvesting, kosten voor huisvesting maken geen deel uit van de onderwijsbekostiging. De aanwending van de middelen uit het gemeentefonds is een verantwoordelijkheid van de gemeenten. Er is geen sprake van genormeerde budgetten in het gemeentefonds voor bepaalde taakgebieden. Gemeenten kunnen hier dus keuzes maken. De VNG-modelverordening bevat onder andere normbedragen voor bouwkosten van scholen. De bouwkosten zijn opgebouwd uit verschillende componenten die specifiek per school en locatie kunnen zijn, zoals door praktijkruimten en de lengte van eventueel benodigde heipalen. De bijdrage via het gemeente fonds voor de onderwijshuisvesting en de normbedragen in de VNG-modelverordening zijn dus twee verschillende grootheden.
Ik deel de mening dat huisvesting in de Wet passend onderwijs een vergeten hoofdstuk is niet. Zoals de VNG zelf in de ledenbrief «De Lat omhoog» van 21 september 2015 schrijft:
«Onderwijshuisvesting staat niet op zichzelf maar maakt onderdeel uit van de infrastructuur van het sociale domein. Gemeenten willen kinderen en jongeren in hun gemeenten optimale ontwikkelingskansen bieden en sociale stijging bevorderen. Dat vraagt om schoolgebouwen in buurt, wijk en regio
die ook onderdak bieden aan andere disciplines, om integraal beleid in het sociale domein en om verbinding van onderwijshuisvesting met ontwikkelingen op beleidsvelden als jeugdhulp, participatie, maatschappelijke ondersteuning en passend onderwijs. Daarbij ligt de focus op sterke clusters van voorzieningen voor kinderen en jongeren, denk aan integrale kindcentra, multifunctionele combinaties
met voorzieningen voor cultuur en sport, samenwerking tussen scholen en jeugdprofessionals rond de ondersteuning van kwetsbare jongeren op school, in het gezin en bij de overstap naar de arbeidsmarkt.» Dit biedt mijns inziens voldoende aanknopingspunten om het gesprek over passende huisvesting aan te gaan.
In de door u aangedragen casus gaat het om een reguliere school voor voortgezet onderwijs. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het ter beschikking stellen van middelen voor de onderwijshuisvesting, binnen de door hen vastgestelde financiële kaders. Zij maken momenteel jaarlijks een afweging over de aangevraagde huisvestingvoorzieningen. Gemeenten maken daarbij zelf afwegingen over de omvang van het totaal beschikbaar te stellen budget en over de prioritering van de aangevraagde voorzieningen. Per gemeente kunnen die afwegingen anders uitvallen.
In de Wet op het voortgezet onderwijs is in artikel 27, lid 2 onder d, geregeld dat de zorgplicht niet van toepassing is als er op de school waar de leerling is aangemeld geen plaatsruimte beschikbaar is. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Ik krijg wel signalen dat dit in sommige gemeenten speelt. Ik krijg echter ook signalen over gemeenten die dit heel goed hebben opgepakt. Ik heb geen zicht op aantallen en daarbij is het niet aan mij om oplossingen te verkennen. Zie verder het antwoord op vraag 4.
In het voortgezet algemeen overleg passend onderwijs op 12 februari jl. heb ik toegezegd in overleg te treden met de VNG. In de voortgangsrapportage passend onderwijs die voor de zomervakantie naar uw Kamer gestuurd wordt, zal ik u over de uitkomsten van dit overleg informeren.