Ingediend | 14 december 2018 |
---|---|
Beantwoord | 12 februari 2019 (na 60 dagen) |
Indiener | Michiel van Nispen |
Beantwoord door | Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
Onderwerpen | recht strafrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2018Z23871.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-1506.html |
Ja.
Het OM herkent zich niet in het beeld dat verzuimd wordt de beslagene in kennis te stellen van de beklagmogelijkheid. In de praktijk wordt hiertoe gebruik gemaakt van een brief, waarin de termijn van twee weken voor het indienen van beklag is opgenomen. Deze brief wordt conform de wettelijke voorschriften voor gerechtelijke mededelingen (artikel 585 Wetboek van Strafvordering (Sv) bezorgd. Als een verbalisant deze ambtshandeling verricht, dan wordt dit geverbaliseerd (art. 152 Sv).
In de huidige praktijk wordt de kennisgeving conform de wettelijke voorschriften voor gerechtelijke mededelingen bezorgd. Ik zie in de uitvoeringspraktijk geen aanleiding om voor de hier bedoelde gevallen een afwijkende werkwijze te creëren.
De wet onderschrijft het belang om naspeuringen te doen naar andere directe belanghebbenden in Nederland. Indien een andere directe belanghebbende wordt gevonden, dan wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt en wordt deze persoon op grond van artikel 5.4.10, eerste en tweede lid, Sv in de gelegenheid gesteld een klaagschrift in te dienen. Er zijn niet altijd aanwijzingen dat er sprake is van andere directe belanghebbenden. Wanneer deze aanwijzingen ontbreken, is het vastleggen in een proces-verbaal van onverrichterzake gedane naspeuringen (anders zou de betrokkene een kennisgeving hebben ontvangen) tijdrovend, daarnaast verwacht ik dat de toegevoegde waarde hiervan beperkt is.
Een en ander acht ik met elkaar verenigbaar. Een EOB strekt ertoe om strafrechtelijke onderzoeken in een andere EU-lidstaat te faciliteren door bewijsmateriaal beschikbaar te stellen voor onderzoek in die lidstaat. Daarbij heeft een buitenlandse gerechtelijke autoriteit reeds getoetst op proportionaliteit en vervolgens heeft de officier van justitie of rechter-commissaris in Nederland getoetst aan (onder meer) weigeringsgronden. Het EOB is bovendien gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen. De wederzijdse erkenning impliceert een hoog niveau van onderling vertrouwen. Dit heeft tot gevolg dat bepaalde beslissingen in strafzaken genomen door autoriteiten van de ene lidstaat door de andere lidstaat worden erkend waarbij toetsing van de te erkennen beslissing niet of slechts in beperkte mate plaatsvindt. Daarbij geldt dat toepassing van opsporingsbevoegdheden die per definitie op heimelijke wijze plaatsvinden, naar hun aard geheimhouding verlangen. Wanneer de betrokkene tevens verdachte is, kan bovendien een notificatie achterwege blijven indien de verdachte al langs andere weg weet krijgt van de jegens hem toegepaste bevoegdheden, bijvoorbeeld doordat zulks wordt opgenomen in het procesdossier. Wanneer het om een EOB gaat is dit niet anders, zij het dat het procesdossier dan door de rechterlijke autoriteiten van een andere EU-lidstaat wordt opgesteld.
Zie antwoord vraag 5.
De wijziging van artikel 5.4.10 Sv waarbij in het derde lid van dit artikel het tweede lid in plaats van het derde lid van artikel 552d Sv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard, zal door middel van een nota van wijziging betrokken worden bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en enkele andere wetten in verband met het vervoer, het medisch klachtrecht en enkele andere onderwerpen (Kamerstuk 33 844). De nota van wijziging is inmiddels ingediend.2
De behandeling van klaagschriften na inbeslagneming of het vorderen van gegevens geschiedt in beginsel in het openbaar. Er zijn echter altijd situaties mogelijk waarbij, gelet op de belangen van het buitenlandse strafrechtelijke onderzoek, geheimhouding geboden is. Hiertoe wordt altijd een zorgvuldige belangenafweging gemaakt en vindt zo nodig overleg plaats met de buitenlandse autoriteiten. Het OM dient bij de uitvoering van het EOB de door de uitvaardigende autoriteit aangegeven vormvoorschriften en procedures in acht te nemen, tenzij dit strijd oplevert met de grondbeginselen van het Nederlandse recht (artikel 9, tweede lid, van de richtlijn en artikel 5.4.5, tweede lid, Sv). Een wettelijk voorgeschreven openbare behandeling strookt niet met dit uitgangspunt. Er is op dit punt dan ook geen aanleiding voor een wetswijziging.
Het beeld van het OM is dat de termijn van dertig dagen niet altijd wordt gehaald. Een overschrijding van de termijn kan bijvoorbeeld te wijten zijn aan beperkingen in de planning van de rechtbank of aan de beschikbaarheid van de raadsman. Daarnaast geldt er doorgaans een termijn van veertien dagen voor het doen van uitspraak. Het OM spant zich in om de rechtbanken zoveel mogelijk in staat te stellen binnen de daarvoor gestelde termijn een beslissing te nemen, onder andere door in de bij antwoord 2 genoemde brief erop te wijzen dat een klager het EOB-kenmerk dient te vermelden. De vermelding van dit kenmerk op een klaagschrift zal de rechtbank in staat stellen het te herkennen als betrekking hebbende op een buitenlandse verzoek, met de daarbij geldende termijn. De landelijke uitvoeringspraktijk geeft mij alles bijeengenomen geen aanleiding te veronderstellen dat de wettelijke termijn structureel onhaalbaar is.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Van Nispen (SP) van uw Kamer aan de Minister van Justitie en Veiligheid over praktijkproblemen en rechtsbescherming bij de uitvoering van een Europees onderzoeksbevel (ingezonden 14 december 2018) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.