Ingediend | 27 november 2018 |
---|---|
Beantwoord | 2 januari 2019 (na 36 dagen) |
Indiener | Frank Futselaar |
Beantwoord door | Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
Onderwerpen | hoger onderwijs onderwijs en wetenschap |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2018Z22263.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-1083.html |
Ik heb het onderzoek van het ISO, LSVb en de SP met interesse gelezen. Uiteraard neem ik het signaal dat daarin gegeven wordt serieus. Met de Wet versterking bestuurskracht zijn de bevoegdheden van studenten in de medezeggenschap vergroot. Zoals in de aanbevelingen van het onderzoek al wordt beschreven, ligt er enerzijds een verantwoordelijkheid bij instellingen om studenten voldoende te faciliteren. Anderzijds ligt er ook een verantwoordelijkheid bij studenten om voldoende gebruik te maken van hun rechten.
De aanbevelingen uit het onderzoek zijn gericht op instellingen en studenten/medewerkers. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de instellingen en van de studenten en medewerkers om te bepalen of zij (meer) verkiezingen willen houden en om zorg te dragen voor een goede training en facilitering.
Daarnaast verwijs ik u voor de aanbeveling over een grotere inventarisatie naar de werking van de Wet versterking bestuurskracht naar mijn antwoord op vraag 3.
Ja, ik zal voldoen aan twee toezeggingen die eerder zijn gedaan aan de Eerste Kamer. In de eerste plaats de toezegging om een momentopname uit te voeren ten aanzien van het functioneren van opleidingscommissies na een jaar na inwerkingtreding van de Wet versterking bestuurskracht. In de tweede plaats zal ik voldoen aan de toezegging om de Wet versterking bestuurskracht breed te evalueren in het studiejaar 2020/2021.
Nee. Ik vind het van belang dat de wijze van samenstellen van een opleidingscommissie aansluit bij de situatie op de desbetreffende instelling. De wettelijke norm die geldt voor het samenstellen van opleidingscommissies is dat de samenstelling door verkiezingen plaatsvindt, tenzij na overleg met de medezeggenschap een andere wijze van samenstelling dan verkiezing is bepaald. Wanneer op een instelling dus, in samenspraak met zowel de facultaire medezeggenschap als de opleidingscommissie zelf, het besluit wordt genomen om geen verkiezingen te houden worden hiermee de democratische spelregels die op een instelling gelden nageleefd.
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven is de wet duidelijk over de bevoegdheden die behoren bij de medezeggenschap. Bekendheid hiermee is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de student/medewerker in de medezeggenschap. Daarnaast hebben de instellingen hier ook een rol bij. Ik roep – voor zover nodig – de instellingen dan ook op om bekendheid te geven over de bevoegdheden van en aan de medezeggenschap. Zo zijn er instellingen die aan het begin van elk studiejaar actief de medezeggenschap informeren. Daarnaast zou ik de suggestie willen doen aan de organisatoren van de Dag van de Medezeggenschap om opleidingscommissies actief te betrekken bij deze dag.
Ik vind het van belang dat opleidingscommissies hun belangrijke taak goed kunnen uitvoeren en dat daarvoor goede facilitering van belang is. Dit belang heb ik ook nog eens in de kwaliteitsafspraken voor het voetlicht gebracht. In de wet is dan ook voorzien in een recht op de ambtelijke ondersteuning die een opleidingscommissie naar redelijkheid nodig heeft voor de uitvoering van haar taak. Ik hecht er dus aan dat instellingen hier op de juiste wijze invulling aan geven. Daarom roep ik instellingen dan ook op om zorg te dragen voor voorzieningen en scholing van opleidingscommissies.