Ingediend | 22 november 2018 |
---|---|
Beantwoord | 21 januari 2019 (na 60 dagen) |
Indiener | Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
Beantwoord door | Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
Onderwerpen | recht strafrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2018Z21918.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-1238.html |
Ja.
Het gaat hier om een vreselijke gebeurtenis. De beoordeling van de afwegingen en keuzes vindt plaats vanuit de informatie die op dat moment bekend was.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) (hierna de inspecties) hebben – vanuit dat perspectief – op basis van onderzoek geconcludeerd dat er geen sprake is geweest van tekortkomingen in het uitvoeren van jeugdhulp. De inspecties zijn van oordeel dat de professionele afwegingen die zijn gemaakt, conform de geldende standaarden waren en navolgbaar. Dat geldt ook voor de keuze om met de kennis die toen beschikbaar was geen informatie over te dragen naar school. Patiënten/cliënten mogen er op vertrouwen dat hun arts of behandelaar niet met anderen over hun behandeling praat. Deze heeft een zwijgplicht, die niet doorbroken mag worden tenzij er sprake is van een groot risico voor de cliënt of anderen. De inspectie heeft geconstateerd dat het navolgbaar is dat de behandelaar destijds, dus niet met de kennis achteraf, heeft beoordeeld dat daarvan geen sprake was.
Zowel de instelling als de inspecties hebben onderzoek gedaan. Ik ben het eens met het standpunt van de inspecties dat organisaties het meest van gebeurtenissen leren wanneer zij een gebeurtenis zelf onderzoeken. De inspecties omschrijven in hun handvatten aan welke criteria een onderzoek moet voldoen, zoals de eis dat leden van de onderzoekscommissie niet betrokken waren bij de calamiteit. In het onderzoek kunnen basisoorzaken worden blootgelegd waarvan geleerd kan worden. De meeste gemelde calamiteiten laten de inspecties de meldende organisaties zelf onderzoeken. Dit gebeurt door een onderzoekscommissie. De inspecties beoordelen vervolgens de rapportage.
Dat de inspecties zelf een onderzoekscommissie vormen en een onderzoek naar een calamiteit uitvoeren, komt minder vaak voor. In ieder geval gebeurt dat wanneer een jeugdige, die gedwongen in een gesloten setting is opgenomen, daar overlijdt. Ook komt het voor dat de inspecties onvoldoende vertrouwen hebben dat de betrokken organisatie het onderzoek zelf goed kan (laten) uitvoeren. Dat was hier niet aan de orde.
In de loop van de tijd waren meerdere jeugdhulpverleners betrokken. De inspecties hebben na de melding alle betrokken instellingen om reconstructies van de hulp gevraagd en hen een aantal vragen voorgelegd. Deze gingen ook over de onderlinge samenwerking en afstemming. Een van de instellingen had uit eigen beweging, al direct nadat bekend was wat er was gebeurd, onderzoek gedaan naar hun handelwijze. Daarna hebben de inspecties die instelling bezocht, het interne onderzoek beoordeeld en op onderdelen geverifieerd. Zoals hierboven is aangegeven, hebben de inspecties geoordeeld dat de professionele afwegingen die zijn gemaakt conform de geldende standaarden waren en navolgbaar. Ook is de inspecties gebleken dat de betrokken zorgaanbieders de overdracht van zorgverlening zorgvuldig hebben gedaan en de ouders steeds zijn betrokken bij de behandeling en de besluitvorming.
Zie antwoord vraag 3.
De vragen van het Kamerlid Van den Berg (CDA) over het bericht Moordenaar Romy (14) twee keer eerder verdachte: «Haar dood kon voorkomen worden» (2018Z21918) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat het verzamelen van informatie die nodig is om de vragen te kunnen beantwoorden meer tijd vergt. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de Kamervragen doen toekomen.