Kamervraag 2018Z21912

Het bericht ’Koopkrachtplaatje middeninkomens klopt niet’

Ingediend 22 november 2018
Beantwoord 21 december 2018 (na 29 dagen)
Indieners Renske Leijten , Jasper van Dijk
Beantwoord door Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA)
Onderwerpen financiën inkomensbeleid
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2018Z21912.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-1029.html
  • Vraag 1
    Wat is uw reactie op de uitspraak van voorzitter Reinier Castelein van vakbond De Unie dat de koopkrachtplaatjes «voor geen meter» kloppen? Kunt u uw antwoord toelichten?1

    Ik deel de mening van de heer Castelein niet. Met behulp van de koopkrachtplaatjes proberen we een zo getrouw mogelijk beeld te geven van hoe de combinatie van beleid en verwachte economische ontwikkeling uitpakt voor verschillende groepen huishoudens. Daarbij wordt er gebruik gemaakt van de meest recente cijfers beschikbaar van het CPB. Gegeven de beschikbare informatie zijn de gepresenteerde ramingen de beste inschatting die op dat moment gemaakt kunnen worden. Het resultaat kan hiervan afwijken.

  • Vraag 2
    Klopt het volgens u dat de uitgaven voor middeninkomens vanuit allerlei hoeken stijgen en zij er uiteindelijk op achteruit gaan in plaats van op vooruit? Zo neen, waarom niet?

    Nee. Het klopt dat de lasten volgend jaar stijgen door bijvoorbeeld de verhoging van het lage btw-tarief en de stijging van de energiebelasting. Maar daar staat een grotere lastenverlichting in de inkomstenbelasting tegenover. Onder de streep houdt het overgrote gedeelte van de huishoudens daardoor volgend jaar meer over in de portemonnee.

  • Vraag 3
    Hebt u een beeld van de ontwikkeling van de lokale lasten, die volgens de heer Castelein een oorzaak zijn van het feit dat middeninkomens amper hebben geprofiteerd van het economisch herstel? Zo neen, bent u bereid dit te onderzoeken teneinde een goed beeld te kunnen vormen van de besteedbare inkomens van huishoudens?

    Het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) verricht onderzoek naar de economische en financiële aspecten van decentrale overheden. Zij publiceren jaarlijks overzichten van de lokale lasten. Zo blijkt bijvoorbeeld uit de atlas van de lokale lasten 2018 dat de gemiddelde totale decentrale lasten (gemeentelijk, waterschappen en provinciaal) voor huurders op € 870 liggen en voor kopers op € 1.312. De gemiddelde jaarlijkse stijging van de totale decentrale lasten van 2017 op 2018 bedraagt 0,2% (€ 1,43) voor huurders en 0,8% (€ 10,44) voor kopers. De decentrale lasten maken een relatief klein deel uit van de totale lasten van huishoudens. Komend jaar alleen krijgen huishoudens gemiddeld 1,5% meer te besteden. Dat komt neer op € 500.
    Het CPB heeft in de MEV geconstateerd dat de grootste oorzaken voor het achterblijvende beschikbare inkomen liggen in het effect van premies en belastingen en de achterblijvende loonontwikkeling. Juist over de loongroei heeft het CPB recent een onderzoek gepubliceerd. Het CPB heeft laten zien dat de gematigde loonontwikkeling voor een belangrijk deel te verklaren valt door de lagere groei van de arbeidsproductiviteit. We zien namelijk al enkele decennia dat de groei van de productiviteit, zowel in Nederland als internationaal, afneemt. Waarom de productiviteit minder snel groeit, blijft nog onduidelijk en dus nog een openstaande vraag waarvoor nader onderzoek nodig is.

  • Vraag 4
    Hoe heeft het besteedbare inkomen van Nederlandse huishoudens zich ontwikkeld in de periode 2008–2018? Hoe heeft het besteedbare inkomen van huishoudens in andere EU-lidstaten zich ontwikkeld? Kunt u een totaaloverzicht verschaffen?

    Onderstaande tabel 1 geeft inzicht in de ontwikkeling van het gestandaardiseerd mediane netto-inkomen van huishoudens in Nederland en de andere EU-28-lidstaten. Hierbij is gebruik gemaakt van gegevens van Eurostat ter bevordering van de onderlinge vergelijkbaarheid van de gegevens.
    Luxemburg
    34.762
    35.710
    35.360
    34.305
    33.588
    33.553
    34.341
    35.270
    33.824
    35.342
    Denemarken
    26.485
    27.174
    27.282
    27.892
    27.486
    27.600
    27.917
    28.364
    28.659
    29.063
    Zweden
    21.785
    21.639
    19.616
    22.081
    24.105
    25.644
    26.034
    25.306
    24.918
    24.651
    Oostenrijk
    21.988
    23.092
    23.361
    22.992
    22.775
    22.576
    23.398
    23.260
    23.466
    23.980
    Finland
    22.521
    23.468
    23.504
    23.256
    23.447
    23.517
    23.664
    23.763
    23.558
    23.696
    België
    19.992
    21.457
    21.129
    20.960
    20.762
    21.740
    21.833
    21.690
    21.905
    21.895
    Frankrijk
    20.467
    21.265
    21.223
    20.795
    20.955
    21.060
    21.225
    21.415
    21.653
    21.775
    Duitsland
    19.917
    20.180
    20.166
    19.940
    20.094
    19.723
    19.732
    20.644
    21.178
    21.455
    Italië
    17.301
    17.130
    17.240
    16.759
    16.239
    15.780
    15.775
    15.846
    16.263
    16.330
    Cyprus
    17.314
    17.745
    17.015
    17.266
    16.685
    15.586
    14.177
    13.793
    14.193
    14.577
    Malta
    11.331
    11.676
    11.368
    11.543
    11.787
    12.330
    12.937
    13.493
    13.451
    14.187
    Spanje
    15.110
    16.048
    15.524
    14.369
    13.960
    13.412
    13.186
    13.352
    13.732
    13.971
    Slovenië
    11.945
    12.900
    12.504
    12.524
    12.307
    11.805
    11.818
    12.332
    12.346
    12.537
    Estland
    6.484
    7.252
    6.511
    6.062
    6.213
    6.619
    7.215
    7.882
    8.578
    8.986
    Portugal
    8.786
    8.991
    9.309
    8.711
    8.388
    8.206
    8.270
    8.435
    8.726
    8.876
    Tsjechië
    6.668
    7.973
    7.622
    7.876
    7.950
    7.748
    7.637
    7.423
    7.784
    8.033
    Griekenland
    11.545
    12.161
    12.051
    10.732
    9.147
    8.169
    7.596
    7.527
    7.502
    7.524
    Slowakije
    5.310
    6.228
    6.671
    6.608
    6.997
    6.707
    6.785
    6.930
    6.985
    7.119
    Letland
    5.187
    5.690
    4.828
    4.330
    4.500
    4.705
    5.221
    5.840
    6.368
    6.415
    Kroatië
    6.278
    5.898
    5.500
    5.076
    5.211
    5.453
    5.762
    6.169
    Polen
    4.786
    5.637
    4.749
    5.225
    5.067
    5.143
    5.302
    5.560
    5.917
    5.878
    Litouwen
    4.687
    5.162
    4.356
    4.008
    4.368
    4.677
    4.788
    5.180
    5.606
    5.875
    Hongarije
    5.358
    5.547
    4.740
    4.832
    4.780
    4.453
    4.515
    4.567
    4.751
    4.855
    Bulgarije
    2.381
    3.015
    3.121
    2.913
    2.794
    2.847
    3.285
    3.332
    3.189
    3.593
    Roemenië
    2.495
    2.626
    2.321
    2.250
    2.135
    2.038
    2.149
    2.315
    2.474
    2.742
    Ierland
    23.111
    22.950
    21.322
    20.253
    19.907
    19.916
    20.169
    21.689
    22.452
    Verenigd Koninkrijk
    22.156
    18.783
    19.134
    18.347
    19.946
    18.979
    20.528
    21.029
    20.989
    Bron: Eurostat, bewerking SZW.
    Het gestandaardiseerd mediane netto-inkomen van Nederland ligt boven het gemiddelde van de EU28 en de Eurozone.
    In tabel 2 is de ontwikkeling van het gestandaardiseerd mediane netto-inkomen sinds 2008 weergegeven (2008=100%). Hieruit blijkt dat deze inkomensmaatstaf in Nederland zich sterker heeft ontwikkeld sinds 2008 dan het gemiddelde van EU28 en de Eurozone.
    100%
    100%
    99%
    97%
    97%
    96%
    97%
    99%
    102%
    99%
    100%
    103%
    102%
    99%
    98%
    97%
    97%
    99%
    102%
    102%
    100%
    102%
    102%
    100%
    98%
    97%
    97%
    99%
    105%
    108%
    Bron: Eurostat, bewerking SZW

  • Vraag 5
    Zegt het gegeven dat veel mensen die bij de voedselbank komen tot de zogenaamde middengroep behoren u ook dat de koopkracht van deze huishoudens hoognodig toe is aan een forse stijging? Zo neen, waarom niet?

    Het kabinet is van mening dat de koopkracht over de hele linie een stijging behoeft. Daarom is in het regeerakkoord een flinke lastenverlichting afgesproken. De belastingtarieven worden verlaagd en de heffingskortingen gaan omhoog. Het kabinet zet daarbij vooral in om de koopkracht van werkenden te ondersteunen, maar ook uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden hebben voordeel van de maatregelen. De voorspellingen voor de koopkrachtontwikkeling voor 2019 zijn voor alle groepen erg positief.

  • Vraag 6
    Wat vindt u ervan dat de ontwikkeling van het inkomen, volgens het Centraal Planbureau (CPB), bijna 13%-punt is achtergebleven bij de ontwikkeling van de economie? Welke verklaring hebt u daarvoor? Hoe gaat u ervoor zorgen dat een groter deel van de groei naar huishoudens gaat?2

    Het CPB heeft in de MEV geconstateerd dat de grootste oorzaken voor het achterblijvende beschikbare inkomen liggen in het effect van premies en belastingen en de achterblijvende loonontwikkeling. Juist over de loongroei heeft het CPB recent een onderzoek gepubliceerd. Het CPB heeft laten zien dat de gematigde loonontwikkeling voor een belangrijk deel te verklaren valt door de lagere groei van de arbeidsproductiviteit. We zien namelijk al enkele decennia dat de groei van de productiviteit, zowel in Nederland als internationaal, afneemt.
    In het laatste Centraal Economisch Plan (CEP 2018, pagina3 heeft het CPB wel aangegeven dat in 2018 en 2019 een groter deel van het nationaal inkomen naar werknemers en gezinnen gaat. Vooral huishoudens profiteren van de groei van het nationaal inkomen. Enerzijds krijgen huishoudens direct meer te besteden, mede als gevolg van de lastenverlichting door het kabinet, en anderzijds profiteren zij van overheidsuitgaven, bijvoorbeeld aan zorg. Van de in het CEP geraamde groei van het nationaal inkomen van 3,2% in 2018/2019 gaat 2%-punt naar huishoudens.

  • Vraag 7
    Hebt u kennisgenomen van het artikel «Acht redenen waarom de lonen achterblijven»?3 Kunt u aangeven of u dezelfde oorzaken ziet voor de achterblijvende lonen?

    Ja.
    Het artikel stelt dat de lonen minder hard stijgen dan de daling van de werkloosheid doet vermoeden, maar dat het werkloosheidspercentage wellicht een minder goede indicator van krapte is dan voorheen. Ondanks de daling van de werkloosheid, is het inderdaad mogelijk dat er nog veel potentieel in de arbeidsmarkt zit.5 Hoewel de arbeidsparticipatie na de crisis grotendeels is hersteld, blijven er nog een aantal groepen achter. Ook zijn er werkenden die graag meer uren willen werken. Wel neemt de krapte op de arbeidsmarkt volgens verschillende indicatoren toe.6
    Naast de mogelijke overschatting van krapte op de arbeidsmarkt, worden in het artikel ook technologische ontwikkeling en globalisering genoemd als verklaringen van de huidige loonontwikkeling. Ook in de wetenschappelijke literatuur worden deze mondiale trends vaak genoemd als verklarende factoren. Het is echter moeilijk vast te stellen wat de bijdrage van deze factoren is. In het recente onderzoek naar de loonontwikkeling (zie ook antwoord7 heeft het CPB niet vast kunnen stellen óf en in hoeverre deze trends van invloed zijn op de loongroei.
    Naast deze trends kan flexibilisering van de arbeidsmarkt in Nederland een rol spelen. Volgens het CPB zorgt de flexibele schil er in Nederland voor dat de loongroei minder afneemt in een recessie, maar ook minder toeneemt in een economische opgang. Daarnaast kan meespelen dat een toename van flexibele arbeid de prioriteiten in cao-onderhandelingen verschuift.
    Overigens wijst het CPB, in tegenstelling tot het artikel, juist naar de arbeidsproductiviteit als belangrijkste verklaring van de beperkte loongroei. Het kabinet zal daarom de komende tijd onderzoeken op welke manier overheidsbeleid kan bijdragen aan het vergroten van de arbeidsproductiviteit in de beantwoording van de motie-Wiersma/Bruins (35 000 XV, nr.8.

  • Vraag 8
    Welke verklaring hebt u voor het feit dat de gemiddelde reële loonsverhoging in 2019 slechts 0,7% bedraagt en daarmee nog onder die van 2018 komt te liggen?4

    Uit de cijfers in de meest recente MEV blijkt dat de gemiddelde reële loonstijging in 2019 wel degelijk hoger ligt dan in 2018, zie tabel 3.
    Contractloonstijging (markt)
    2,0%
    3,0%
    Inflatie (CPI)
    1,6%
    2,4%
    Bron: MEV 2019, CPB
    Door de aantrekkende economie vinden meer mensen een baan, maar neemt ook de inflatie toe. De hogere (nominale) loonstijging wordt ten dele door de hogere inflatie tenietgedaan. Naast de reële contractloonstijging wordt het positieve koopkrachtbeeld voor komend jaar ook beïnvloed door de lastenverlichting in de inkomstenbelasting.

  • Vraag 9
    Kunt u aangeven welke loonstijging het CPB raamde ten tijde van de Macro Economische Verkenning (MEV) 2019? In hoeverre klopt deze veronderstelling nog?5

    Zoals ook uit het antwoord op vraag 8 blijkt wordt door het CPB in de MEV 2019 voor het jaar 2019 een (nominale) loonstijging van 3% voorzien. Dit is het meest recente cijfer beschikbaar. Op woensdag 19 december verschijnt de decemberraming van het CPB.

  • Vraag 10
    Gaat het kabinet zich net zo hard inzetten voor een forse verhoging van de besteedbare inkomens van gewone huishoudens als voor de enorme verlaging van de winstbelasting voor multinationals? Kunt u uw antwoord toelichten?

    Het CPB concludeert in de MEV2019 dat het beschikbaar inkomen tussen 2002 en 2017 is toegenomen met 2% en daarmee is achtergebleven bij de economische groei. Volgens het CPB wordt dit onder meer veroorzaakt door het achterblijven van de loongroei bij de productiviteitsgroei en de ontwikkeling van de belastingen en premies. Wat betreft het achterblijven van de loongroei bij de groei van de productiviteit laat internationaal onderzoek zien dat dit mogelijk te maken heeft met de globalisering en technologische ontwikkelingen. Het CPB kan echter niet eenduidig vaststellen of deze ontwikkeling de lonen per saldo positief of negatief beïnvloeden. Daarnaast heeft een toegenomen belasting en -premiedruk sinds 2002 geleid tot een lagere groei van het beschikbaar inkomen. Deels kan dit worden verklaard door de toegenomen vergrijzing. Ook is het belangrijk om te beseffen dat belastingen ook worden ingezet voor zaken die huishoudens ten goede komen, zoals goede zorg en onderwijs. Met andere woorden, een deel van de welvaartsgroei is uitgegeven aan publieke consumptie.
    De maatregelen van dit kabinet leiden deze kabinetsperiode tot een lastenverlichting van € 6,5 mld ten opzichte van het basispad. Het overgrote deel van deze lastenverlichting slaat neer bij burgers, en de maatregelen van het kabinet dragen daarmee positief bij aan de ontwikkeling van het beschikbaar inkomen van huishoudens. Daarnaast is het zo dat de vpb-tarieven worden verlaagd, maar hier staan grondslagverbredingen tegenover die voor het overgrote deel neerslaan bij het grootbedrijf.
    Hoewel de groei van het beschikbaar inkomen tussen 2002 en 2017 inderdaad relatief gematigd is geweest, is de verwachting dat het inkomen van huishoudens dit en volgend jaar sterker groeit. Het CPB verwacht dat het reëel beschikbaar inkomen met 3% toeneemt in 2018 en met 2,1% toeneemt in 2019.

  • Vraag 11
    Hoe verklaart u dat in de periode 2002–2017, terwijl het bbp fors steeg, het reëel beschikbaar inkomen per capita daalde? Heeft dit te maken met een eenzijdige blik op verlaging van de staatsschuld en belastingverlagingen voor multinationals of liggen hier andere oorzaken aan ten grondslag? Kunt u uw antwoord toelichten?6

    Zie antwoord vraag 10.

  • Vraag 12
    Wat gaat u doen om de trend, zoals beschreven in vraag 11, te keren?

    Zie antwoord vraag 10.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2018Z21912
Volledige titel: Het bericht ’Koopkrachtplaatje middeninkomens klopt niet’
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20182019-1029
Volledige titel: Antwoord op vragen van de leden Leijten en Jasper van Dijk over het bericht dat de koopkrachtplaatjes van middeninkomens niet kloppen